Het Diagnostisch instrument voor apraxie van de spraak (DIAS) stelt de diagnose ‘spraakapraxie’ en bepaalt de ernst ervan. Daarnaast stelt het DIAS de diagnose ‘buccofaciale apraxie’ omdat beide stoornissen vaak samengaan en de aanwezigheid van buccofaciale apraxie aanwijzingen geeft voor de therapie.
We spreken in deze handleiding van een testleider en van een beoordelaar. De testleider is degene die de test afneemt en hiervan een video-opname maakt. De beoordelaar is de persoon die de testresultaten scoort aan de hand van de video-opname en deze scores vervolgens interpreteert. Hoofdstuk 3 is specifiek gericht op de testleider.
Zoals beschreven in hoofdstuk 3, wordt het scoren en interpreteren van de scores door de beoordelaar gedaan. De beoordelaar scoort de uitingen van de patiënt aan de hand van de video-opname en vermeldt de resultaten op het afname- en scoreformulier.
Als alle scores in de kolom ‘Uitslag’ van het overzicht ‘Testresultaten’ zijn ingevuld, vindt interpretatie van de scores plaats door de beoordelaar. Om te beoordelen of de kenmerkscores afwijkend zijn, vergelijkt de beoordelaar deze met de scores van de proefpersonen zonder spraakstoornis. In tabel 5.1 zijn de normgegevens van de proefpersonen zonder spraakstoornissen vermeld. In paragraaf 7.12 zijn de overige gegevens van deze proefpersonen beschreven. Van deze groep zijn de gemiddelde scores en de standaarddeviaties bepaald.
Om te verhelderen hoe het DIAS wordt gebruikt, beschrijven we nu twee casussen uit de praktijk. Bij de eerste casus gaat het met name om het vaststellen van de kenmerkscores en de ernstscores en om de interpretatie daarvan. Bij de tweede casus gaat het voornamelijk om de wijze waarop het instrument gebruikt wordt om de resultaten op twee verschillende testmomenten met elkaar te vergelijken. Vragen die daarbij aan de orde komen: zijn er meer of minder kenmerken, zo ja welke, en is er sprake van vooruitgang met betrekking tot de ernst van de stoornis.
Het diagnostisch instrument voor apraxie van de spraak (DIAS) is ontwikkeld op een theoriegestuurde en iteratieve manier. Stapsgewijs zijn bewerkingen uitgevoerd totdat kon worden voldaan aan de voorwaarden, van een zowel wetenschappelijk onderbouwd als praktisch toepasbaar instrument. We zijn dit proces gestart met een vraag uit de logopedische praktijk. Logopedisten werkzaam in het Centrum voor Revalidatie (CvR), locatie UMCG, waren van mening dat de diagnostische mogelijkheden voor spraakapraxie te beperkt waren met als gevolg een onvoldoende basis voor een passend therapieplan.
Bij de bepaling van de betrouwbaarheid van een instrument gaat het om het nagaan of een instrument consistent meet. Bij een diagnostisch instrument is het ten eerste van belang te meten of er sprake is van samenhang tussen de items (interne consistentie) en of de scoring niet afhankelijk is van een willekeurige beoordelaar (interbeoordelaarsbetrouwbaarheid). Verder is het belangrijk te weten in hoeverre één beoordelaar bij een tweede beoordeling van dezelfde afname consequent scoort (intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid) en in hoeverre patiënten vergelijkbare scores halen als het instrument op een ander moment bij hen wordt afgenomen (test-hertestbetrouwbaarheid). Dit alles hebben we onderzocht met een aantal statistische methodes die hierna per taak worden beschreven.
Onder de noemer ‘validiteit’ vallen de eigenschappen van een diagnostisch instrument die bepalen of een test datgene meet wat hij beoogt te meten. In de volgende paragrafen zullen we deze eigenschappen nader uitwerken, waarbij allereerst de begripsvaliditeit aan de orde zal komen. Deze bepaalt onder andere of er een duidelijke samenhang is tussen de items binnen de verschillende taken van het instrument en of deze samenhang aansluit bij datgene wat gemeten zou moeten worden. Bij deze samenhang gaat het dus allereerst om de interne structuur van het instrument (zie par. 8.1).
Mensen met spraakapraxie worden beperkt in het dagelijks leven, omdat de communicatie met anderen niet goed meer verloopt. Dit kan zeer veel gevolgen hebben voor hun rol in de maatschappij. Spraakapraxie is een veelvoorkomende stoornis die vaak optreedt na hersenletsel in de linkerhersenhelft en heeft verschillende uitingsvormen.
Judith Feiken, Roel Jonkers
Nawerk
Meer informatie
Titel
Diagnostisch Instrument voor Apraxie van de Spraak