Samenvatting
‘Kan het kwaadaardig zijn.?’ Dat vraagt zowel patiënt als huisarts zich regelmatig af wanneer een patiënt zich met klachten op het spreekuur presenteert. Veel symptomen kunnen bij een vorm van kanker passen en de steeds beter geïnformeerde patiënt weet dat net zo goed als de dokter. Bij de zogeheten alarmsymptomen zoals bloed ophoesten, zwarte ontlasting of langdurige hoest, is de relatie met een mogelijk ernstige ziekte snel gelegd. Maar ook vage klachten zoals moeheid, hoofdpijn, rugpijn en spierpijn kunnen de aankondiging zijn van een kwaadaardige ziekte. Om uit alle patiënten met veelvoorkomende en soms vage klachten diegenen te selecteren die voor verder onderzoek in aanmerking komen, is niet altijd eenvoudig maar wordt vergemakkelijkt door de typische kenmerken van de huisartsgeneeskundige zorg: bekendheid met de patiënt en diens klachtenpresentatie en de brede kennis van ziekten. De huisarts heeft een taak in elke fase van het ziekteproces; van preventie tot en met het overlijden ten gevolge van kanker. Op elk moment vraagt dit van hem andere deskundigheden: van een goede administratie voor preventieve activiteiten tot een warme hand bij een stervende patiënt. De afgelopen jaren is de huisartsenzorg aan patiënten met kanker veranderd. Omdat er meer bekend is over erfelijkheid, vroege opsporing en preventie, vraagt de huisarts vaker preventieve onderzoeken aan. Kanker krijgt steeds meer het karakter van een chronische ziekte. De diagnose wordt eerder gesteld en de behandelingen zijn vaker succesvol in het verlengen van het leven. Hierdoor is de behandelfase langer, de overgang van curatieve naar palliatieve fase minder duidelijk en hebben de patiënt en medisch specialist vaker contact dan vroeger. De contacten tussen huisarts en patiënt zijn daardoor minder vanzelfsprekend, terwijl patiënten wel betrokkenheid van hun huisarts in al deze fasen verwachten en van belang vinden.