Skip to main content
Top

2019 | OriginalPaper | Hoofdstuk

7. De pols-handregio

Auteurs : D. L. Egmond, R. Schuitemaker

Gepubliceerd in: Extremiteiten

Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum

share
DELEN

Deel dit onderdeel of sectie (kopieer de link)

  • Optie A:
    Klik op de rechtermuisknop op de link en selecteer de optie “linkadres kopiëren”
  • Optie B:
    Deel de link per e-mail

Samenvatting

Dit is het eerste speciële hoofdstuk dat in zijn geheel is gewijd aan één lichaamsregio: de pols-handregio. Allereerst komen de specifieke activiteiten conform de ICF aan bod. Er is aandacht voor de distale onderarmverbinding (de art. radioulnaris) met speciale aandacht voor het TFCC. Er wordt stilgestaan bij medisch begrepen en medisch onbegrepen pijn in de ulnaire polsregio en ‘bone-bruise’. De carpus wordt uitgebreid anatomisch, biomechanisch, osteo- en artrokinematisch belicht. Zowel het fysiologisch osteo- en artrokinematisch bewegen als het pathologisch bewegen wordt besproken in relatie tot disposities, zoals DISI en VISI. Alle overige distale verbindingen als de CMC, MCP-intermetacarpale en IP-gewrichten komen daarna aan bod met speciale aandacht voor het basisgewricht van de duim (CMC 1). Paragraaf 7.8 is ingeruimd voor de herstelbelemmerende factoren. Hier worden de voor de manuele therapie belangrijkste disposities, ziekten en aandoeningen van de pols-handregio op een rij gezet. Het hoofdstuk wordt afgesloten met maar liefst 45 technieken, onderverdeeld in techniekclusters, voor de dagelijkse praktijk. Aan de hand van instructieve video’s op de website, duidelijke foto’s en helder geformuleerde opmerkingen wordt duidelijk gemaakt hoe de manueeltherapeut zijn pols-handpatiënten kan onderzoeken en behandelen. Vanwege de relatie van de pols-handregio met de totale biomechanische en neurofysiologische keten wordt overzichtelijk doorverwezen naar de overige hoofdstukken in dit boek.
Bijlagen
Alleen toegankelijk voor geautoriseerde gebruikers
Woordenlijst
arthrosis deformans
Een chronische irreversibele degeneratie in de zin van progressieve erosie van het gewrichtskraakbeen. De subchondrale botplaten worden met de tijd dikker en scleroseren. Er is osteofytvorming bij de gewrichtsranden ter plekke van de kapselaanhechting. En er is spierzwakte met regelmatig gewrichtsontstekingen (synovitis).
bonebruise
Deze term wordt zowel voor oppervlakkige periostale als diepe ossale en subchondrale kneuzingen van de trabekelstructuren. Dit kan leiden tot langdurige hevige pijn en zwelling en is met de huidige kwaliteit van beeldvormende technieken goed op te sporen.
carpale disposities
Het os capitatum (sub)luxeert meestal naar dorsaal ten opzichte van de omringende structuren, het os lunatum meestal naar palmair ten opzichte van de omringende structuren. Deze disposities en dispositie van het os scaphoideum kunnen soms gepaard gaan met ligamentaire rupturen of carpale fracturen.
colles-fractuur
De meest voorkomende fractuur van de onderarm-pols-handregio. Ontstaat Vaak ten gevolge van een dorsaalflexietrauma (val op de gedorsaalflecteerde hand, de ‘FOOSH’). De distale radius is gedislokeerd naar dorsaal en soms wat naar radiaal (bajonetstand). Deze fractuur wordt op de Spoedeisende Hulp gediagnosticeerd door het maken van röntgenfoto’s vanuit minimaal twee posities.
CRPS
Het CRPS type 1, ofwel posttraumatische (reflex)dystrofie (PD – de in Nederland gebruikelijke term) ofwel sympathetic reflex dystrophy (SRD – de internationaal gebruikelijke term), wordt gekenmerkt door pijn, vasomotorische, sudomotorische en trofische ontregeling alsmede bewegingsbeperkingen. CRPS type 1 wordt ook aangeduid met de biomedische termen algoneurodystrofie, atrofie van Südeck en schouder-handsyndroom (ICD-10 code M89.0).
Het CRPS type 2, ofwel ‘causalgie’, ontstaat als complicatie van een aantoonbaar gedeeltelijk of compleet zenuwletsel, meestal van de grote perifere zenuwen van arm of been (n. medianus, n. radialis, n. ulnaris of n. ischiadicus).
De belangrijkste klinische verschijnselen van het CRPS zijn circulatiestoornissen en pijn. De pijn leidt tot minder bewegen, waardoor vervolgens de gestoorde circulatie in stand wordt gehouden.
Dupuytren, morbus
Een zich langzaam van een knobbeltje tot een streng omvormende contractuur in de aponeurosis palmaris in de richting van de ringvinger, middelvinger of pink (soms alle vijf de vingers). De oorzaak is onbekend. Ook bekend als: fibromatosis facialis palmaris, Keltische klauw of koetsiershand).
enchondroom
Een cysteuze afwijking in het beenmerg die vaker voorkomt bij jongeren. Gaat soms gepaard met klachten van zwelling en pijn, maar is meestal zonder klachten. Wordt soms bij toeval gevonden bij beeldvormend onderzoek. De kans op fracturen neemt echter toe doordat het bot kan verzwakken.
gelijknamige hand
Indien een rechter lichaamsdeel van de patiënt wordt bewogen met de gelijknamige hand van de therapeut, betekent dit dat de therapeut zijn rechterhand gebruikt.
homolateraal
De therapeut staat aan de homolaterale zijde van de patiënt betekent: de therapeut staat aan de zijde van het te behandelen lichaamsdeel (extremiteit, rib) of aan de zijde waar de (cervicale) wervelkolom naartoe roteert. Bij een onbelaste manipulatie van de derde rib (patiënt in rugligging) staat de therapeut aan de heterolaterale zijde van de patiënt.
lunatumluxatie
Luxatie van het os lunatum vindt plaats naar palmair ten opzichte van alle omringende botstructuren. Dit houdt verband met de wigvorm van het os lunatum.
niet-gelijknamige hand
Indien de rechter onderarm van de patiënt wordt bewogen met de linkerhand van de therapeut wordt gesproken van de niet-gelijknamige hand.
primaire techniek
Techniek waarbij het te bewegen botstuk wordt bewogen ten opzichte van het hiermee articulerende botstuk. Bijvoorbeeld: het heupgewricht wordt behandeld met een tractie via het femur ten opzichte van het os ileum (acetabulum).
scafoïdfractuur
Fractuur van het polsgewricht die niet altijd tijdens het standaardprotocol wordt herkend omdat er in de eerste twee weken na het trauma vaak (nog) geen duidelijke fractuurlijn zichtbaar is. Voor de definitieve diagnose kan dan ook een tweede röntgenfoto nodig zijn (in het protocol wordt dan voor de veiligheid uitgegaan van een fractuur en wordt de pols – voorlopig – geïmmobiliseerd). De polsimmobilisatie moet echter tot een minimum worden beperkt. Immobilisatie – langer dan tien dagen – is desastreus voor het gewrichtskraakbeen. De fractuur geneest vaak met complicaties, zoals een avasculaire necrose (het scaphoïd wordt slechts door één bloedvat verzorgd) van een deel van het os scaphoideum. Het is ook mogelijk dat de fractuur niet geneest: er ontstaat een schijngewricht (pseudo-artrose).
secundaire techniek
Een techniek waarbij de beweging via een botstuk teweeg wordt gebracht dat niet deelneemt aan het te behandelen gewricht. Bijvoorbeeld: het heupgewricht wordt behandeld met een HVT-tractietechniek via het onderbeen en de gestrekte knie.
segment, intercalated (geïntercaleerd botstuk)
Een botstuk dat kinematisch alleen door intacte ligamenten en de vorm van de articulerende gewrichtsvlakken wordt gestuurd. Een intercalated segment heeft geen insertieplaatsen voor spieren. Voorbeelden van een intercalated segment zijn de carpale botten, zoals het os scaphoideum en het os lunatum, maar ook de talus in het enkelgewricht. Het bewegen van deze botstukken wordt monoarticulair bepaald door bindweefselplaten zonder actine en myosine (ligamenten) en oligo- en polyarticulair door bindweefselplaten met actine en myosine (spieren).
Smith-fractuur
Bajonetstand van het distale fractuurdeel van de radius, waarbij het distale fractuurdeel van de radius naar ventraal ten opzichte van het proximale deel in (irreversibele) statische dispositie verkeert. Vaak is er in de anamnese sprake van een palmairflexietrauma.
subacuut
Van 6 tot 12 weken. Volgens de KNGF-richtlijn lage rugpijn (Staal et al. 2013) wordt gesproken van acuut bij een episode van nul tot zes weken, van subacuut bij een episode van zeven tot twaalf weken en chronisch bij een episode die langer duurt dan twaalf weken.
TFCC-laesie
Door een eenmalig of repetitief trauma kan door drukspanning van het os triquetrum, in combinatie met rekspanning op het fibreuze deel, het centrale kraakbenige deel beschadigen. ‘Onbegrepen’ polsklachten kunnen het gevolg zijn.
triggerfinger
Een tendinopathie (peesontsteking met zwelling) van de buigpezen van de duim, middelvinger of ringvinger die met moeite of geheel niet in de al dan niet ontstoken peesschede wordt getrokken. Daardoor schiet hij af en toe door in een gedwongen flexiestand of overstrekte positie. De ontsteking komt zelden voor in de wijsvinger of pink. Soms moet de gebogen duim of vinger handmatig weer worden gestrekt. Het komt vooral voor bij vrouwen tussen de 45 en 65 jaar. Soms hebben jonge kinderen een (congenitale) triggerduim. Het komt vaker voor bij RA en diabetes mellitus. Ook bekend als: tendovaginitis stenosans, digitus saltans of haperende vinger.
werperspols
Bij hypermobiliteit kunnen bij herhaalde dorsaalflexie de bases van de ossa metacarpalia II en III zelfs contact maken met de radius (‘carpe bossu’). Dit vindt plaats in de open keten (werpen), in de semigesloten keten (tennis, fitness), in de gesloten keten (massage) en zeker bij de FOOSH. De bijbehorende irritatie van het periost en ook de daaruit voortvloeiende periostitis staan bekend als ‘werperspols’. Deze periostitis wordt ook vaak gezien in combinatie met oppervlakkige en intra-ossale bonebruise.
Literatuur
go back to reference Berger, R. A. (1996). The anatomy and basic biomechanics of the wrist joint. Journal of Hand Therapy, 9(2), 84–93.CrossRef Berger, R. A. (1996). The anatomy and basic biomechanics of the wrist joint. Journal of Hand Therapy, 9(2), 84–93.CrossRef
go back to reference Bonnel, F., & Allieu, Y. (1984). Radioulnocarpal and mediocarpal articulations. Anatomic organization and biomechanical bases. Annales de Chirurgie de la Main, 3(4), 287–296. Bonnel, F., & Allieu, Y. (1984). Radioulnocarpal and mediocarpal articulations. Anatomic organization and biomechanical bases. Annales de Chirurgie de la Main, 3(4), 287–296.
go back to reference Cyriax, J. (1984). Textbook of orthopaedic medicine. Volume 1. Diagnosis of soft tissue lesions. London: Baillière Tindall. Cyriax, J. (1984). Textbook of orthopaedic medicine. Volume 1. Diagnosis of soft tissue lesions. London: Baillière Tindall.
go back to reference Gelberman, R. H. (1991). Ulnar tunnel syndrome. In R. H. Gelberman (Ed.), Operative nerve repair and reconstruction. New York: Lippincott. Gelberman, R. H. (1991). Ulnar tunnel syndrome. In R. H. Gelberman (Ed.), Operative nerve repair and reconstruction. New York: Lippincott.
go back to reference Kapandji, I. A. (2009). Bewegingsleer. Deel I. De bovenste extremiteit. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.CrossRef Kapandji, I. A. (2009). Bewegingsleer. Deel I. De bovenste extremiteit. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.CrossRef
go back to reference Kauer, J. M. (1996). The wrist joint: Anatomic and functional considerations.In L. A. Gilula & Y. Yin (Eds.), Imaging of the wrist and hand. Philadelphia: Saunders. Kauer, J. M. (1996). The wrist joint: Anatomic and functional considerations.In L. A. Gilula & Y. Yin (Eds.), Imaging of the wrist and hand. Philadelphia: Saunders.
go back to reference KNGF-richtlijn lage rugpijn 2013 (Staal et al. 2013) KNGF-richtlijn lage rugpijn 2013 (Staal et al. 2013)
go back to reference LaStayo, P., & Howell, J. (1995). Clinical provocative tests used in evaluating wrist pain: A descriptive study. Journal of Hand Therapy, 8(1), 10–17.CrossRef LaStayo, P., & Howell, J. (1995). Clinical provocative tests used in evaluating wrist pain: A descriptive study. Journal of Hand Therapy, 8(1), 10–17.CrossRef
go back to reference Napier, J. R. (1955). The form and function of the carpo-metacarpal joint of the thumb. Journal of Anatomy, 89(3), 362–369.PubMedPubMedCentral Napier, J. R. (1955). The form and function of the carpo-metacarpal joint of the thumb. Journal of Anatomy, 89(3), 362–369.PubMedPubMedCentral
go back to reference Nijs, J. (2016). Centrale sensitisatie in de klinische praktijk. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.CrossRef Nijs, J. (2016). Centrale sensitisatie in de klinische praktijk. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.CrossRef
go back to reference Schmidt, H., & Lanz, U. (1991). Anatomy of the median nerve in the carpal tunnel. In R. H. Gelberman (Ed.), Operative nerve repair and reconstruction. New York: Lippincott. Schmidt, H., & Lanz, U. (1991). Anatomy of the median nerve in the carpal tunnel. In R. H. Gelberman (Ed.), Operative nerve repair and reconstruction. New York: Lippincott.
go back to reference Stanton-Hicks M., et al. (1995). Reflex sympathetic dystrophy: changing concepts and taxonomy. Pain, 63:127–133.CrossRef Stanton-Hicks M., et al. (1995). Reflex sympathetic dystrophy: changing concepts and taxonomy. Pain, 63:127–133.CrossRef
go back to reference Subcommittee on Taxonomy of the IASP. (1986). Classification of chronic pain: descriptions of chronic pain syndromes and definition of pain terms. Prepared by the International Association for the Study of Pain, Subcommittee on Taxonomy. Pain Suppl, 3:S1–226. Subcommittee on Taxonomy of the IASP. (1986). Classification of chronic pain: descriptions of chronic pain syndromes and definition of pain terms. Prepared by the International Association for the Study of Pain, Subcommittee on Taxonomy. Pain Suppl, 3:S1–226.
go back to reference Taleisnik, J. (1976). The ligaments of the wrist. Journal of Hand Surgery American Volume, 1(2), 110–118.CrossRef Taleisnik, J. (1976). The ligaments of the wrist. Journal of Hand Surgery American Volume, 1(2), 110–118.CrossRef
go back to reference Taleisnik, J. (1978). Wrist: Anatomy, function and injury. American Academy of Orthopaedic Surgeons Instructional Course Lecture. Taleisnik, J. (1978). Wrist: Anatomy, function and injury. American Academy of Orthopaedic Surgeons Instructional Course Lecture.
go back to reference Valerius, K. P., Frank, A., Kolster, B. C., Hamilton, C., Alejandre Lafont, E., & Kreutzer, R. (2002). Das muskelbuch, funktionelle darstellung der muskeln des bewegungsapparates. Stuttgart: Hippokrates. Valerius, K. P., Frank, A., Kolster, B. C., Hamilton, C., Alejandre Lafont, E., & Kreutzer, R. (2002). Das muskelbuch, funktionelle darstellung der muskeln des bewegungsapparates. Stuttgart: Hippokrates.
go back to reference Watson, H. K., Ashmead, D., & Makhlouf, M. V. (1988). Examination of the scaphoid. Journal of Hand Surgery American Volume, 13(5), 657–660.CrossRef Watson, H. K., Ashmead, D., & Makhlouf, M. V. (1988). Examination of the scaphoid. Journal of Hand Surgery American Volume, 13(5), 657–660.CrossRef
Metagegevens
Titel
De pols-handregio
Auteurs
D. L. Egmond
R. Schuitemaker
Copyright
2019
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
DOI
https://doi.org/10.1007/978-90-368-2255-8_7