Samenvatting
Het oogonderzoek kan gericht zijn op een specifieke klacht over het oog of het zien. Ook kan het oogonderzoek onderdeel zijn van een algemeen, internistische of neurologisch lichamelijk onderzoek. In dit hoofdstuk worden de onderzoeken van het oog besproken die de (oog)arts ter beschikking staan. Eerst wordt het oriënterend oogonderzoek behandeld, bestaande uit inspectie van het uitwendig oog, testen van de pupilreacties, oogstand en oogbewegingen, en bepaling van het gezichtsveld en de oogboldruk. Bij al deze onderzoeken is slechts een zaklampje nodig. Voor nader oogheelkundig onderzoek zijn hulpmiddelen of instrumenten nodig, zoals een visuskaart, stenopeïsche opening, spleetlamp of fundoscoop. Al deze onderzoeken worden apart toegelicht, mede in relatie tot de oogklacht waarmee patiënten zich presenteren, zoals rood oog, dubbelzien (diplopie), exoftalmie en endoftalmie. Tot slot wordt een aantal belangrijke oogaandoeningen (o.a. diabetische retinopathie, papiloedeem, netvliesloslating, hypopion in de voorste oogkamer) benoemd die vastgesteld kunnen worden door middel van het oogheelkundig onderzoek.