In de Nederlandse gezondheidszorg werken bijna 1,5 miljoen mensen. In te delen in (zie paragraaf 10.2):
-
medische beroepen (huisarts, specialist, sociaal geneeskundige, tandarts);
-
paramedische beroepen (bijvoorbeeld fysiotherapeut, verloskundige);
-
verplegende en verzorgende beroepen;
-
assisterende beroepen (bijvoorbeeld apotheker, operatieassistent).
Zorginstellingen. Drie sectoren (zie paragraaf 10.2.2)
-
Cure. Curatieve zorg. Ziekenhuizen, zelfstandige behandelcentra, privéklinieken, instellingen geestelijke gezondheidszorg.
-
Care. Langdurige zorg. Thuiszorg, verpleeg- en verzorgingshuizen.
-
Maatschappelijke ondersteuning. Instellingen voor mensen met een handicap.
Informele zorg: zelfzorg, mantelzorg, vrijwilligerswerk (zie paragraaf 10.2.4).
Nederlands zorgstelsel: mengvorm van sociaal verzekeringsstelsel, genationaliseerd stelsel en stelsel van gereguleerde marktwerking. Eenentwintigste eeuw: meer mogelijkheden marktwerking (zie paragraaf 10.3.1).
Werking verzekeringsstelsel (zie paragraaf 10.3.2)
-
Zorgverzekeraars verplicht iedereen basisverzekering te bieden.
-
Burger heeft keuze- en onderhandelingsvrijheid.
-
Verzekeringsrechten functiegericht omschreven.
-
Bijzondere ziektekosten: AWBZ.
Instellingen en organisaties (zie paragraaf 10.3.3)
-
Inspectie voor de Gezondheidszorg
-
College voor Zorgverzekeringen
-
Nederlandse Zorgautoriteit
-
Gezondheidsraad
-
Raad voor de Volksgezondheid & Zorg
Toegankelijkheid Nederlands zorgstelsel (zie paragraaf 10.4)
-
Financieel: in Nederland slechts klein percentage dat afziet van zorg vanwege kosten.
-
Geografisch: geen grote problemen.
-
Tijdig: wachttijden zijn probleem.
-
Cultureel: mogelijkheden tot verbetering.
Kwaliteitsbewaking Nederlands zorgstelsel (zie paragraaf 10.5.1)
-
Medische beroepsgroep: na afronden opleiding, opname in registers Wet BIG, intercollegiale toetsing, visitatie, richtlijnontwikkeling.
-
Zorginstellingen: Kwaliteitswet zorginstellingen, kwaliteitssystemen, accreditatie, certificatie, publieke rapportages (in kranten en tijdschriften).
-
Zorgstelsel: zelfregulering, gezondheidszorgbeleid.
Positie van patiënt wordt sterker. Rechten van patiënt belangrijker. Patiënt kan steeds meer invloed uitoefenen op kwaliteit en aanbod, onder andere door klachtrecht (zie paragraaf 10.5.2).
Kwaliteit van de gezondheidszorg in Nederland (zie paragraaf 10.5.3)
-
Effectiviteit: Nederland scoort hoog op bijvoorbeeld deelname bevolkingsonderzoeken en poliklinische zorg. Verbeterpunten: sterfte na ziekenhuisopname voor acute aandoening van het hart/bloedvaten is hoog in Nederland.
-
Patiëntveiligheid: internationaal gezien gunstig, maar er zijn nog wel onveilige situaties die verbeterd kunnen worden, o.a. medicijnincidenten in verpleeg- en verzorgingshuizen.
-
Patiëntgerichtheid: Nederland scoort goed t.o.v. andere landen.
Betaalbaarheid en doelmatigheid van het Nederlandse zorgstelsel (zie paragraaf 10.6)
-
Zorguitgaven: na ziekenhuissector vormt ouderenzorg hoge kostenpost. Alle sectoren zijn in het afgelopen decennium sterk gegroeid. Uitgaven stijgen vooral doordat er meer zorg wordt geleverd. Zorgquote: 12 % van het nationaal inkomen. In 2010 grootste post op Rijksbegroting.
-
Doelmatigheid: op macroniveau presteert Nederland gemiddeld, t.o.v. andere landen. Nederlandse zorg is in vorig decenniumniet minder doelmatig geworden.
Uitgavenbeheersing (zie paragraaf 10.6.3)