Skip to main content
Top

2020 | OriginalPaper | Hoofdstuk

8. De hiërarchische opbouw van het zenuwstelsel

Auteur : Dr. Ben van Cranenburgh

Gepubliceerd in: Neurowetenschappen

Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum

share
DELEN

Deel dit onderdeel of sectie (kopieer de link)

  • Optie A:
    Klik op de rechtermuisknop op de link en selecteer de optie “linkadres kopiëren”
  • Optie B:
    Deel de link per e-mail

Samenvatting

Het hiërarchische model beziet het zenuwstelsel vanuit een evolutionair perspectief. Het oudste gedeelte (archi), ruggenmerg en hersenstam, is van belang voor de wakkerheid (arousal) en reflexen. Het middelste gedeelte (paleo), basale kernen en limbisch systeem, betreft ons emotioneel en automatisch functioneren. Het hoogste niveau (neo), de cortex, houdt zich bezig met de meer cognitieve functies (taal, begrijpen, sociale interacties). De lijn ‘arousal – emotie – cognitie’ is soms een handige kapstok, bijvoorbeeld bij een patiënt die ‘niet-coöperatief' genoemd wordt: is hij wel wakker genoeg? (archi), wil hij wel, vindt hij het leuk? (paleo), snapt hij wat de bedoeling is? (neo). Bij een laesie op neoniveau (CVA in cortex) zijn bewust gestuurde functies uitgevallen, terwijl de automatische, emotionele en reflexmatige functies intact (of zelfs versterkt) zijn: de patiënt kan niet (op verzoek) zijn tanden laten zien, maar kan wel (spontaan) lachen. Bij een laesie in het paleoniveau is dit omgekeerd: de Parkinson-patiënt merkt dat hij bij al zijn bewegingen moet nadenken. Het hiërarchische model verheldert ook de herstelpatronen na hersenbeschadiging en de wijze waarop motorische vaardigheden neuraal worden aangestuurd (tonus/reflexen – houding en automatische patronen – bewuste weloverwogen sturing).
Woordenlijst
afasie/dysfasie
stoornis van mondeling taalgebruik en/of begrip
amygdala
kerngroep die zich vooraan mediaal in beide lobi temporales bevindt en van belang is voor de regulatie van emotioneel gedrag
amyotrofische lateraalsclerose
ernstige degeneratieve aandoening van de motorische voorhoornneuronen, gepaard gaande met atrofie en verlammingen. In wisselende mate zijn ook de pyramidebanen aangetast
apraxie/dyspraxie
stoornis van de handelingsvaardigheid bij intacte primaire functies
ARAS
Ascenderend (opstijgend) Reticulair Activerend Systeem. Systeem dat zijn oorsprong heeft in de formatio reticularis van de hersenstam, en dat via opstijgende vezels de hersenen activeert waardoor het bewustzijn in stand wordt gehouden (arousal, wakkerheid, alertheid). Het dag-nacht/waak-slaapritme wordt veroorzaakt door cyclische schommeling van activiteit van dit systeem
basale kernen/ganglia
kernen in het binnenste van de hemisferen die van belang zijn voor de (automatische) motoriek
blikcentra
gebieden in de hersenen die de geconjugeerde (parallelle) oogbewegingen sturen. Er zijn meerdere blikcentra: frontaal, voor de bewust gestuurde zoekbewegingen; occipitaal, voor de meer onbewuste fixatie en volgbewegingen, mesencefaal, voor de verticale en pontien voor de horizontale oogbewegingen
blindsight
reageren op visuele stimuli bij afwezigheid van een bewuste gewaarwording
cerebellum
kleine hersenen
coördinatieve structuur
zenuwnetwerk dat impulspatronen genereert voor veelvoorkomende spiercontractiecombinaties (bijv. biceps-triceps activatiepatroon bij flexie van de onderarm)
corpus callosum
balk. Grote baan, bestaande uit ongeveer 200 miljoen vezels die de hemisferen functioneel met elkaar verbindt
CVA
Cerebro Vasculair Accident. Lett. ‘ongeluk met hersenvaten’. In de volksmond: beroerte. De neurologische verschijnselen (parese, afasie etc.) ontstaan meestal plotseling ten gevolge van een stoornis in de bloedvoorziening van een deel van de hersenen (ischemie/infarct 80 %, bloeding 20 %)
DRAS
Descenderend Reticulair Activerend Systeem. Afdalend systeem dat zijn oorsprong heeft in de formatio reticularis en dat de spiertonus activeert/op peil houdt
formatio reticularis
groot netwerk van neuronen dat in, en over de gehele lengte van de hersenstam ligt. Vanuit dit netwerk wordt de hersenschors geactiveerd ten behoeve van de arousal (ARAS), en ook het ruggenmerg ten behoeve van houding en spiertonus (DRAS)
fylogenese
evolutie
hyperkinesie
onwillekeurige bewegingen (bijv. chorea bij de ziekte van Huntington)
hypothalamus
structuur die in het diencephalon onder de thalamus ligt. Staat functioneel in nauw contact met de hypofyse, limbisch systeem en formatio reticularis. Van belang voor het bewaken van de homeostase (bijv. temperatuurregulatie), survival-functies (bijv. honger) en emoties (bijv. woede)
inhibitie
remming
labyrintreflex
reflexen die uitgaan van prikkeling van het labyrint, dat wil zeggen de stand en beweging(sversnelling) van het hoofd in de ruimte, en die effecten hebben op de tonus van ledematen en houdingsspieren
liquor cerebrospinalis
hersenvocht dat zich in de hersenventrikels en in de arachnoïdale ruimte (rondom hersenen en ruggenmerg) bevindt
mesencephalon
middenhersenen. Bovenste deel van de hersenstam, gelegen tussen diencephalon en pons
motorunit
één alfa-motoneuron met alle daardoor geïnnerveerde spiervezels. Hoe kleiner de motor-unit, des te nauwkeuriger is de functie
noxisch
schadelijk, beschadigend
ontogenese
rijping en ontwikkeling van één menselijk individu (embryonaal en later)
parese/paralyse
krachtsverlies/totale verlamming. De term slaat op het vermogen spieren bewust aan te spannen
patroongenerator
groep of netwerk van neuronen die een complex impulspatroon in tijd en ruimte kunnen produceren, zoals bijvoorbeeld voor lopen, zwemmen, ademhalen
piramidebaan
banen die in de hersenschors ontspringen en in één ruk via de piramiden (in de medulla oblongata) naar het ruggenmerg verlopen. Moderne naam: directe corticospinale baan
reciproke inhibitie
het verschijnsel dat twee systemen elkaar remmen. Als het ene systeem geactiveerd is, is het andere geremd, en omgekeerd. Bijvoorbeeld: bij het uitvoeren van bewegingen rond een gewricht is de relatie tussen agonistische en antagonistische spieren ‘reciprook inhiberend’
reflex
min of meer stereotiepe en onbewuste reactie op een prikkel
spasticiteit
hoge spiertonus bij laesies in de hersenen of motorische banen. Bij passieve beweging is het zogenaamde knipmesfenomeen waarneembaar: aanvankelijk wordt weerstand gevoeld, maar plotseling geeft de beweging mee. De myotatische reflexen zijn verhoogd
striatum
nucleus caudatus en putamen; deze twee kernen zijn van elkaar gescheiden door de capsula interna. De streping (striae = strepen) wordt veroorzaakt door de vezels van de capsula interna
substantia nigra
kerngebied in het mesencephalon dat functioneel tot de basale kernen gerekend wordt. Het is, evenals de globus pallidus, een belangrijk output-station van de basale kernen
tectum (opticum)
dak van het mesencephalon; belangrijk voor visuele en akoestische reflexen
thalamus
groot kerngebied in het diencephalon waarin (1) sensorische informatie wordt doorgeschakeld naar de schors, (2) vezels van het arousal-systeem (ARAS) schakelen, en (3) output-informatie uit de basale kernen overschakelt naar de schors
ziekte van Parkinson
degeneratieve ziekte van de basale kernen die gepaard gaat met stoornissen van de motoriek: rigiditeit, verlies van bewegingsautomatismen en tremor. Er is een tekort aan dopamine, en in een later stadium ook aan andere transmitters
Literatuur
go back to reference Brooks, V. B. (1986). The neural basis of motor control. New York: Oxford University Press. Brooks, V. B. (1986). The neural basis of motor control. New York: Oxford University Press.
go back to reference Brunnstrom, S. (1970). Movement therapy in hemiplegia. A neurophysiological approach. Hagerstown: Harper & Row. (Ook in Nederlandse vertaling beschikbaar.) Brunnstrom, S. (1970). Movement therapy in hemiplegia. A neurophysiological approach. Hagerstown: Harper & Row. (Ook in Nederlandse vertaling beschikbaar.)
go back to reference Cowey, A., & Stoerig, P. (1991). The neurobiology of blindsight. tins, 14, 140–145. Cowey, A., & Stoerig, P. (1991). The neurobiology of blindsight. tins, 14, 140–145.
go back to reference Gans, A. (1934). Leerboek der neurologie (p. 205, fig. 93). Leiden: Stenfert Kroese. Gans, A. (1934). Leerboek der neurologie (p. 205, fig. 93). Leiden: Stenfert Kroese.
go back to reference Goodale, M. A., & Milner, A. D. (1992). Separate visual pathways for perception and action. tins, 15, 20–25. Goodale, M. A., & Milner, A. D. (1992). Separate visual pathways for perception and action. tins, 15, 20–25.
go back to reference Luria, A. R. (1963). Restoration of function after brain injury. Oxford: Pergamon. Luria, A. R. (1963). Restoration of function after brain injury. Oxford: Pergamon.
go back to reference MacLean, P. D. (1978). A mind of three minds: Educating the triune brain. In J. S. Chall & A. F. Mirsky (Eds.), Education and the brain (pp. 30–342). Chicago: University of Chicago Press. MacLean, P. D. (1978). A mind of three minds: Educating the triune brain. In J. S. Chall & A. F. Mirsky (Eds.), Education and the brain (pp. 30–342). Chicago: University of Chicago Press.
go back to reference Nauta, W. J. H., & Feirtag, M. (1979). The Organization of the Brain. Scientific American, 241, 3. Nauta, W. J. H., & Feirtag, M. (1979). The Organization of the Brain. Scientific American, 241, 3.
go back to reference Sacks, O. (1973). Awakenings. Harmondsworth: Penguin. (Ook in Nederlandse vertaling beschikbaar.) Sacks, O. (1973). Awakenings. Harmondsworth: Penguin. (Ook in Nederlandse vertaling beschikbaar.)
go back to reference Spillane, J. D. (1983). An atlas of clinical neurology (3rd ed.). London: Oxford University Press. Spillane, J. D. (1983). An atlas of clinical neurology (3rd ed.). London: Oxford University Press.
go back to reference Stoerig P., & Cowey A. (1991). Increment-threshold spectral sensitivity in blindsight. Evidence for colour opponency. Brain, 114, 1487–1512. Stoerig P., & Cowey A. (1991). Increment-threshold spectral sensitivity in blindsight. Evidence for colour opponency. Brain, 114, 1487–1512.
go back to reference Vroon, P. (1989). Tranen van de krokodil. Baarn: Ambo. Vroon, P. (1989). Tranen van de krokodil. Baarn: Ambo.
Metagegevens
Titel
De hiërarchische opbouw van het zenuwstelsel
Auteur
Dr. Ben van Cranenburgh
Copyright
2020
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
DOI
https://doi.org/10.1007/978-90-368-2493-4_8