Doel van dit onderzoek was om de deelname aan verschillende onderdelen binnen de interventie en de tevredenheid over de losse interventieonderdelen te evalueren. Op basis van de resultaten kan geconcludeerd worden dat relatief weinig deelnemers ervoor kozen om gebruik te maken van de optionele aanvullende interventieonderdelen. De deelnemers hebben geen gebruikgemaakt van de helpdesk en het aantal deelnemers dat van de gids en het Werkscan-gesprek met arbeidsdeskundige gebruik heeft gemaakt is zeer beperkt. De blootstelling aan de interventie was dus beperkt. Daarnaast gaf een klein aantal deelnemers aan niet op de hoogte te zijn geweest van de mogelijkheid om gebruik te maken van de aanvullende interventieonderdelen gids, helpdesk en Werkscan-gesprek met arbeidsdeskundige. Bovendien gaven enkele deelnemers aan dat de kosten van het gesprek de reden vormden om het gesprek niet aan te gaan.
Opvallend is dat de deelnemers die het Werkscan-gesprek met arbeidsdeskundige wél hebben gehad, dit als zeer goed beoordeelden. Ze gaven gemiddeld een 8,6 voor dit interventieonderdeel, kregen genoeg ruimte voor hun eigen inbreng en hebben concrete afspraken gemaakt om verdere stappen te zetten om de werksituatie te verbeteren. Dit impliceert dat er in tijden van toenemende digitalisering van zorg en ondersteuning nog voldoende ruimte moet zijn voor persoonlijk contact.
Methodologische reflectie en implicaties voor toekomstig onderzoek
Een sterk punt van dit evaluatieonderzoek was dat het zich richtte op een relatief onontgonnen onderzoeksveld. Hoewel er al diverse ondersteuningsmogelijkheden zijn voor kwetsbare werknemers, wordt er nog te weinig onderzoek gedaan naar het gebruik en de gebruikerservaringen van dergelijke vormen van ondersteuning. Dit onderzoek was een eerste verkenning van de uitwerking van een stepped-care aanpak in de praktijk en was zo opgezet dat afzonderlijke interventieonderdelen geëvalueerd konden worden.
De belangrijkste beperking van dit onderzoek was het kleine aantal deelnemers. Aan het begin van het waren er weinig deelnemers en gedurende het onderzoek was de drop-out hoog, waardoor het niet verantwoord was om aanvullende analyses, zoals (kosten)effectiviteitanalyses uit te voeren. Door de hoge drop-out was het ook niet verantwoord om data aan de hand van imputatie te simuleren; een analyse op basis van een grote hoeveelheid gesimuleerde data zou tot bias in de resultaten hebben geleid.
Voor het kleine aantal deelnemers zijn enkele mogelijke verklaringen. Ten eerste hadden de onderzoekers slechts een beperkte invloed op de werving van potentiële deelnemers. De verantwoordelijkheid voor werving was in handen van een externe partij. De onderzoekers hebben wel herhaaldelijk ideeën aangeboden om de werving te bevorderen, die de externe partij meestal ook heeft uitgevoerd (e-mailing, flyeren, enzovoort).
Ten tweede had het onderzoek te kampen met een aanzienlijke uitval. Dit is een erkend probleem bij onderzoek naar interventies met een e‑healthcomponent [
8‐
10]. Slechts 55 van de 160 deelnemers waren bereid en/of in staat om na drie maanden de tweede en laatste UM-vragenlijst in te vullen, van wie er 36 al eerder de Werkscan hadden ingevuld. Mogelijk heeft ook de geringe belastbaarheid van de doelgroep te maken met de
loss to follow-up. Een verzoek of herinnering om de Werkscan in te vullen via de reguliere post of per telefoon was omwille van privacyredenen niet mogelijk.
Ten derde, aangezien het gebruik van de Werkscan alleen te weinig informatie voor het onderzoek zou opleveren, was het noodzakelijk om een complementaire vragenlijst aan de Werkscan te koppelen. Deze UM-vragenlijst, die voorafgaand aan de Werkscan werd afgenomen, was zo geconstrueerd dat de inhoudelijke overlap met de Werkscan tot een minimum was beperkt. Desondanks was de helft van de deelnemers niet bereid en/of in staat om na afloop van het invullen van de UM-vragenlijst ook de Werkscan in te vullen. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat deelnemers het invullen van zowel de UM-vragenlijst als de Werkscan op zowel T0 als T1 als te belastend ervaarden. Onderzoek op basis van kwalitatieve dataverzamelingsmethoden die meer diepgang bieden, zoals interviews en focusgroepen, biedt de mogelijkheid om dergelijke onderliggende factoren en verklaringen voor de beperkte deelname aan interventieonderdelen in beeld te brengen.
De beperkingen van dit onderzoek zouden ondervangen kunnen worden door verschillende maatregelen om het aantal deelnemers te vergroten en de belasting per deelnemer te verkleinen: 1) de uitvoerend onderzoeker zou tijdens de werving van deelnemers een directe rol en verantwoordelijkheid moeten hebben; 2) de uitvoerend onderzoeker zou voor communicatie met (potentiële) deelnemers naast e‑mail toegang moeten hebben tot andere kanalen; 3) per meetmoment zou één vragenlijst gebruikt moeten worden, waarin alle relevante vragen zijn opgenomen die nodig zijn voor de dataverzameling; en 4) het aantal vragen per meetmoment zou beperkt moeten zijn. Het is verder van belang om een eigen vragenlijst met het oog op de deelnemers via een pilotonderzoek te testen op taalgebruik, en de belasting voor deze kwetsbare groep zo veel mogelijk te beperken. Door de eindgebruikers – in veel gevallen patiënten – daarbij te betrekken wordt de kans vergroot dat het onderzoek aansluit bij hun behoeften.
Wanneer het gewenste deelnemersaantal wordt bereikt, zouden de langetermijneffecten met betrekking tot kwaliteit van leven, veranderingen in zorgkosten, kosten van verzuim en van presenteïsme (verminderde productiviteit bij aanwezigheid) onderzocht kunnen worden. Om het gewenste deelnemersaantal voor een (kosten)effectiviteitsanalyse te bepalen moet voorafgaand aan het onderzoek een poweranalyse worden uitgevoerd. Met behulp van zo’n analyse worden de steekproefgrootte en de haalbaarheid van inclusie bepaald aan de hand van een minimaal klinisch relevant verschil.
Implicaties voor de praktijk
De resultaten van dit onderzoek onderstrepen het belang van
targeting van interventies die mensen met een chronische aandoening aan het werk moeten houden (doelgroepbepaling en -benadering),
tailoring van deze interventies (maatwerk) en de financiering ervan [
11,
12]. Vooral toegang tot arbeidsdeskundigen zou bij de achterban van de patiëntenverenigingen meer onder de aandacht gebracht moeten worden, omdat de op maat gemaakte adviezen van de arbeidsdeskundigen als zeer goed werden beoordeeld. Daarnaast is het belangrijk om meer mogelijkheden te scheppen voor de financiering van dit gesprek, aangezien een aantal deelnemers het gesprek met de arbeidsdeskundige om financiële redenen niet aanging. In een situatie waarin bijna de helft van de beroepsbevolking wel vragen over arbeid en gezondheid kan hebben, maar geen toegang tot een bedrijfsarts heeft, ontstaat er ongelijkheid wat betreft de toegang tot begeleiding. Werknemers met chronische ziekten zijn bovendien vaak ontevreden over de begeleiding door hun bedrijfsarts, mede omdat veel bedrijfsartsen niet op de hoogte zijn van de specifieke chronische aandoeningen en het effect daarvan op het dagelijks leven. Daarom is er behoefte aan begeleiding door andere experts [
4,
13]. Dit alles pleit voor het wegnemen van de drie belemmeringen – problemen met targeting, tailoring, financiering – bij toegang tot arbeidsdeskundigen.