Inleiding
Voor veel coassistenten zijn de eerste dagen waarin zij volwaardig coassistent zijn (dus na alcoschappen, introductiecoschappen of wat voor andere inleidingen ook) overweldigend. Ze krijgen niet langer met ‘onderdelen’ van een zorgvuldig geselecteerde patiënt te maken (een bepaalde afwijking bij lichamelijk onderzoek, een leerzame anamnese) maar met de gehele patiënt, inclusief zijn angsten, verwachtingen, boosheid, verdriet of wanhoop. Voorts staat de coassistent er alleen voor: hij heeft niet langer samen met collega’s te maken met de bewuste patiënten, nee: het is ‘zijn’ patiënt, en bij moeilijke vragen kan hij niet langer hopen dat een slim vriendje het voor hem oplost. Ook wordt hij, hoewel de patiënt in principe weet dat hij met een coassistent te maken heeft, vaak als arts beschouwd door de patiënt of zijn naasten, of in ieder geval als een bijna-arts die vaak gemakkelijker benaderbaar is dan de zaalarts.