Gepubliceerd in:
2013 | OriginalPaper | Hoofdstuk
6. (Contra-)indicaties
Auteurs : Michiel van Vreeswijk, Jenny Broersen
Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum
Inleiding
Het protocol is bedoeld voor patiënten die last hebben van persoonlijkheidsproblematiek en dientengevolge worstelen met hun schema’s en modi. Het protocol is dus op een brede patiëntengroep van toepassing en beperkt zich niet uitsluitend tot patiënten met een persoonlijkheidsstoornis zoals gedefinieerd in de DSM-IV (APA, 1994). Voor de inclusie in het protocol geldt dat minimaal een van de negentien door Young gedefinieerde schema’s een gemiddelde score van 2,0 of hoger moet hebben op de schemavragenlijst (YSQ: Sterk & Rijkeboer, 1997; Rijkeboer, 2005; Rijkeboer e.a., 2004; Rijkeboer & Van den Bergh, 2006). Voor een gemiddelde score van 2,0 of hoger op minimaal een van de schema’s is gekozen om herkenning en last van het schema bij de patiënt in de therapie optimaal te kunnen gebruiken voor verandering. Naarmate de gemiddelde schemascore hoger ligt, zal patiënt er meer last van hebben en dit ook meer erkennen. Ditzelfde geldt voor het gebruik van de schemamodusvragenlijst (SMI: Young, e.a., 2007; Lobbestael, Vreeswijk, Spinhoven, Schouten, & Arntz, 2010).