Samenvatting
De diagnose Pap-2 betekent: “ik weet het niet precies, het uitstrijkje is niet helemaal normaal, de afwijkingen zijn te gering om de diagnose cervicale (pre)neoplasie te stellen, maar mogelijk wordt er in het histologisch biopt wel iets gevonden”. Het is een codering waarin tot uitdrukking wordt gebracht dat de situatie tussen vriezen en dooien ligt. In de Verenigde Staten wordt treffend gesproken van Atypical Squamous Cells of Unknown Significance (ASCUS) en/of Atypical Glandular Cells of Unknown Significance (AGUS). In onze Nederlandse KOPAC vallen onder de Pap-2 de codes P2 (reactieve plaveiselepitheelcellen), P3 (reactieve metaplastische cellen) en C3 (reactieve cylinderepitheelcellen). Voor al onze KOPAC-diagnoses gebruiken wij histologische termen. Zo spreken wij van een lichte dysplasie (P4) wanneer wij in het biopt een lichte dysplasie (oftewel CIN I) verwachten, en van een plaveiselcelcarcinoom (P9) wanneer we denken in het biopt een invasief carcinoom met plaveiselceldifferentiatie aan te treffen. Voor dergelijke KOPAC-diagnoses is de histologie de spiegel van de cytologie, de zogenaamde ‘Gouden Standaard’. Echter, voor P2, P3 en C3 bestaat geen histologische spiegeldiagnose: niemand kan vertellen hoe de histologie er uit zal zien.