Het aanbod aan diagnostische instrumenten ter beschrijving van psychopathologie op jonge leeftijd kende de voorbije decennia een forse groei. Toch was er tot voor kort weinig aandacht voor de ontwikkeling en validering van instrumenten die ontwikkelingsmanifestaties van persoonlijkheidspathologie exploreerden (Fruyt en Clercq
2014). Deze vaststelling kan worden verklaard vanuit het historische gegeven dat de terreinen van klinische ontwikkelingspsychologie en persoonlijkheidspsychologie zich tamelijk onafhankelijk van elkaar hebben ontwikkeld, met onderzoeksgroepen die los van elkaar functioneerden en een publicatietraditie uitbouwden in afzonderlijke tijdschriften. Daarnaast zorgde het stigmatiserende karakter van persoonlijkheidsgerelateerde diagnoses ervoor dat veel clinici een aversie hadden tegen een trekperspectief op probleemgedrag bij kinderen en jongeren. Vanuit ethisch perspectief immers, wenste niemand een jong individu te beschrijven aan de hand van een statische diagnose die de bijklank had van een onveranderbaar gegeven. Terecht natuurlijk, ware het niet dat een overtuigende stroom aan bevindingen de predictieve validiteit van persoonlijkheid op jonge leeftijd voor een breed scala aan ontwikkelingsuitkomsten heeft onderstreept (Caspi
2000). Bovendien werd een zekere continuïteit van de onderliggende bouwstenen van de persoonlijkheid gedurende de levensloop ontegensprekelijk ondersteund door meta-analytisch onderzoek (Roberts et al.
2006). Beide bronnen van evidentie resulteerden in een toenemende erkenning van een trekperspectief op probleemgedrag tijdens de kindertijd en adolescentie.
Daarnaast bleken steeds meer studies aan te tonen dat persoonlijkheidspathologie wel degelijk verandering kan ondergaan, enerzijds door normatieve maturatie-effecten, anderzijds door therapeutische interventies (Roberts et al.
2017). Deze bevinding zorgde voor een voorzichtige mentaliteitsverandering, waarbij men in toenemende mate de nadruk is gaan leggen op het belang van prospectieve longitudinale onderzoeken die de etiologie en het verloop in kaart brengen van persoonlijkheidspathologie, als zijnde de pathologie waarbij persoonlijkheid als centraal construct kan worden beschouwd (Kongerslev et al.
2015).
Tot voor kort wrong daar de schoen, gezien het feit dat geen enkele officiële diagnostische taxonomie expliciet aandacht besteedde aan de assessment van voorlopers van persoonlijkheidspathologie. De vijfde editie van de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-5; American Psychiatric Association
2013) omvat echter voor het eerst een dimensioneel model ter beschrijving van pathologische persoonlijkheidstrekken (Krueger et al.
2012), dat het mogelijk maakt om ook op jongere leeftijd en binnen eenzelfde conceptueel kader maladaptieve trekken te gaan exploreren (Clercq et al.
2014). Dit dimensionele model van persoonlijkheidsstoornissen vormt een sterk empirisch onderbouwd alternatief voor de traditionele categoriale diagnostiek, welke sinds jaar en dag te kampen heeft met problemen omtrent validiteit, betrouwbaarheid, en heterogeniteit van persoonlijkheidspathologische diagnoses (Widiger en Trull
2007). Een dimensionele beschrijving van pathologische trekken – die bij uitbreiding volgens bepaalde algoritmes desgewenst alsnog zes van de tien categoriale diagnoses van persoonlijkheidsstoornissen kan genereren (Samuel et al.
2013) – stemt overeen met de onderliggende aard van persoonlijkheidspathologie en komt tegemoet aan de hierboven beschreven diagnostische problemen van de categoriale DSM-benadering. Bovendien sluit de onderliggende structuur van dit model aan bij een aantal dimensionele maladaptieve instrumenten die vanuit ontwikkelingsperspectief zijn voorgesteld (voor een overzicht zie Shiner (
2007) en Fruyt en Clercq (
2012)).
Individuen kunnen hetzij via zelfrapportage, hetzij via een externe informant, worden beschreven op 25 specifieke facetten van persoonlijkheidspathologie, die men structureert in de vijf brede basisdimensies van Negatief Affect, Teruggetrokkenheid, Ongeremdheid, Antagonisme en Psychoticisme (Krueger et al.
2012). Deze dimensionele trekbeschrijving vormt samen met het bepalen van het niveau van het persoonlijkheidsfunctioneren (die de ernst van het disfunctioneren weergeeft) een niet stigmatiserende en bovenal comprehensieve methodiek om dispositionele kwetsbaarheden van jongeren te gaan beschrijven. Het concrete karakter van dimensionele trekken maakt het voor clinici bovendien gemakkelijker om met cliënten te communiceren over de problematiek die speelt (Samuel en Widiger
2006) en creëert meer mogelijkheden om een therapieplanning te formuleren waarbij men focust op een aantal concrete kerneigenschappen van persoonlijkheidspathologie in plaats van op een categoriaal label dat vaak geënt is op standaard behandelingsprotocollen die niet afgestemd zijn op jongere leeftijdsgroepen.
De formele erkenning door DSM-5 dat deze dimensionele benadering van persoonlijkheidspathologie kan worden toegepast bij jongeren betekent een grote stap in de verdere uitwerking van een ontwikkelingsperspectief op persoonlijkheidspathologie, waarbij een vroege detectie van deze problematiek voor het eerst mogelijkheden biedt voor een bepaalde groep jongeren die tot op heden vaak onjuist of te laat gediagnosticeerd werden.