Skip to main content
Top

2015 | OriginalPaper | Hoofdstuk

2. Beroepshouding door verstandigheid, rechtvaardigheid, moed en passie

Auteur : Joost Dupont

Gepubliceerd in: Mondzorg en beroepshouding

Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum

share
DELEN

Deel dit onderdeel of sectie (kopieer de link)

  • Optie A:
    Klik op de rechtermuisknop op de link en selecteer de optie “linkadres kopiëren”
  • Optie B:
    Deel de link per e-mail

Samenvatting

Dit hoofdstuk bespreekt de visie op professionaliteit van de deugdethiek. De deugdethiek biedt een kader waarbinnen de adviezen in dit boek kunnen worden geordend en verbonden met de ontwikkeling van vier eigenschappen die essentieel zijn voor een professionele beroepshouding. Deze eigenschappen zijn verstandigheid, rechtvaardigheid, moed en passie. Het hoofdstuk eindigt met een werkwijze om dit boek in het onderwijs te gebruiken. Deze werkwijze laat zien hoe een aankomende mondhygiënist of tandarts verstandigheid, rechtvaardigheid, moed en passie – en daarmee een juiste beroepshouding – kan ontwikkelen.
Voetnoten
1
Voor een theoretische onderbouwing van de these dat deugden door verhalen kunnen worden ontwikkeld, verwijs ik naar mijn proefschrift Identiteit is kwaliteit (Uitgeverij Damon, 2010). Zie hierover ook J. Dupont: ‘De professionele mondhygiënist’. Interview in: Nederlands Tijdschrift voor Mondhygiëne, november 2010 nr. 7, p. 10–13 en de Verantwoording in de bijlage van dit boek.
 
2
Met passie wordt temperantia bedoeld, dat wil zeggen ‘maat houden in passie’. Temperantia wordt meestal met matigheid vertaald. In dit boek is gekozen voor de – ongebruikelijke – vertaling passie. De afwegingen hiervoor zijn de volgende. Het gebruik van het woord ‘matigheid’ heeft als nadeel dat het ten onrechte lijkt te stellen dat je je emoties (passies) dient te verminderen. Het gaat er echter bij de deugd matigheid niet per se om minder passie te hebben, maar om je passies adequaat te maken. Dat kan ook betekenen dat je juist meer passie moet ontwikkelen bij wat je doet. Het woord ‘passie’ gebruiken in plaats van het woord ‘matigheid’ brengt echter een nadeel met zich mee, namelijk dat met deze vertaling ten onrechte de passie zelf centraal komt te staan en niet het goed inzetten ervan. Josef Pieper laat zien dat de kern van de eigenschap temperantia het kunnen ontwikkelen en beheersen van onze emoties/passies is, als hij stelt: ‘Ohne sie würde der Strom des innersten menschlichen Wesen willen zerstörerisch über alle Grenzen fluten, er würde Seine Richtung verlieren und nie das Meer der Vollendung erreichen. Doch ist die temperantia nicht selbst der Strom. Sie ist vielmehr Ufer und Wall, durch deren Festigkeit der Strom das Geschenk ungehinderten Laufes, Wucht, Gefälle und Schnelligkeit empfängt.’ (J. Pieper (2010). Über die Tugenden, p. 218.). In dit boek is voor de vertaling passie gekozen vanuit de veronderstelling dat deze tot minder misverstand leidt over de eigenlijke betekenis van temperantia dan de vertaling met de term ‘matigheid’.
 
3
Plato (1980). Verzameld Werk Deel 3. De Staat. Antwerpen: De Nederlandse Boekhandel, IV, p. 427–434.
 
4
In de Ethica Nicomachea.
 
5
Wie intelligenter is, is daardoor nog geen beter mens is. Wie rechtvaardig is of wie moedig is, is dat echter wel. En wie zijn passies de juiste maat weet te geven is dat eveneens. Daarom vinden we bijvoorbeeld een intelligente directeur of hoogleraar geen beter mens – een mens met een beter karakter – dan een persoon met een veel lagere intelligentie. We wantrouwen ook de kracht van intelligentie, omdat deze juist door deze kracht het moreel laakbare kan bedenken en slim bewerkstelligen. ‘Hoe groter de geest, hoe groter het beest?’ Ondanks deze mogelijkheid heeft een professional de deugd verstandigheid echter meer dan de andere deugden nodig om een professional te zijn, ook al wordt hij daardoor geen beter mens. Een professional is immers iemand die op de vraag van zijn cliënt een verstandig antwoord geeft door het juiste doel te bepalen en daartoe de juiste middelen weet te kiezen. Vooral deze verstandigheid verwachten ‘cliënten’ van een hartchirurg, van een timmerman, van een loodgieter, van een mondhygiënist en van een tandarts.
 
6
J. Dupont (2010). Identiteit is kwaliteit. Budel: Uitgeverij Damon, p. 176.
 
7
P. van Tongeren (2003). Deugdelijk leven. Een inleiding in de deugdethiek. Amsterdam: SUN, p. 73.
 
8
M. Nuy, B. Gordijn en G. Truin (2002) gaan in hun boek De prudente tandarts in op de vier kardinale deugden (p. 173–176). Deze lijken door de auteurs echter – voor een arts en voor een tandarts – niet als ‘de beste samenvatting van alle andere deugden’ te worden opgevat. De vier centrale deugden voor artsen en tandartsen zijn volgens de auteurs namelijk compassie, scherpzinnigheid, betrouwbaarheid en integriteit (p. 177–181). Verstandigheid (prudentia) krijgt in het boek wel veel aandacht. Rechtvaardigheid, moed en passie de juiste maat geven, staan in De prudente tandarts veel minder centraal. De kardinale deugden nemen als ‘beste’ samenvatting van alle andere deugden ook de deugden compassie, scherpzinnigheid, betrouwbaarheid en integriteit in zich op. Betrouwbaarheid en integriteit worden bijvoorbeeld door rechtvaardigheid samengevat. Andersom nemen echter de vier deugden die in De prudente tandarts centraal staan, veel minder goed de vier kardinale deugden in zich op. Aandacht voor moed en ‘passies de juiste maat geven’, is bijvoorbeeld niet direct te ontdekken in compassie, scherpzinnigheid, betrouwbaarheid en integriteit.
 
9
P. van Tongeren (2008). ‘Losse deugden deugen niet.’ Trouw, 16 maart 2008.
 
10
Het boek van Josef Pieper, Über die Tugenden. Klugheit, Gerechtigkeit, Tapferkeit, Maβ, waarin in de noten van dit hoofdstuk wordt verwezen, is ook uitgegeven onder de titel Das Viergespann.
 
11
A. Comte-Sponville (1999). Kleine verhandeling over de grote deugden. Amsterdam: Atlas, p. 50.
 
12
J. Pieper (2010). Über die Tugenden. Klugheit, Gerechtigkeit, Tapferkeit, Maβ. München: Kösel Verlag, p. 33.
 
13
Aristoteles (1997). Ethica Nicomachea. Amsterdam: Kallias, p. 211 (na 1144a11).
 
14
J. Pieper (2010). Über die Tugenden. Klugheit, Gerechtigkeit, Tapferkeit, Maβ. München: Kösel Verlag, p. 29.
 
15
Idem, p. 21 en 156.
 
16
Idem, p. 22.
 
17
Idem, p. 157.
 
18
J. Dupont (2010). Identiteit is kwaliteit. Budel: Uitgeverij Damon, p. 158–161.
 
19
Idem, p. 132–136.
 
20
J. Pieper (2010). Über die Tugenden. Klugheit, Gerechtigkeit, Tapferkeit, Maβ. München: Kösel Verlag, p. 104.
 
21
Zie Beroepsprofiel Tandarts algemeen practicus, p. 32–34.
 
22
In de beginselverklaring waarmee de Gedragscode voor mondhygiënisten (NVM, 2008) begint, staat onder andere: ‘Ik zal mijn beroep van mondhygiënist zo goed als ik kan uitoefenen ten dienste van mijn medemens. Ik stel het belang van de patiënt voorop en respecteer zijn opvattingen. Ik zal aan de patiënt geen schade doen. Ik luister naar de patiënt en zal hem goed inlichten. Ik zal geheim houden wat mij is toevertrouwd. (…) Ik erken de grenzen van mijn mogelijkheden.’
 
23
J. Pieper (2010). Über die Tugenden. Klugheit, Gerechtigkeit, Tapferkeit, Maβ. München: Kösel Verlag, p. 147.
 
24
A. Comte-Sponville (1999). Kleine verhandeling over de grote deugden. Amsterdam: Atlas, p. 64–66.
 
25
M. Houellebecq (2012). De kaart en het gebied. Utrecht: Uitgeverij De Arbeiderspers, p. 301.
 
26
Zie noot 2 voor een toelichting op de vertaling van temperantia met passie.
 
27
P. Ricoeur (2000). Fallible Man. New York: Fordham University Press, 2000, p. 111. Zie voor de drie verlangens van de mens (een verlangen naar bezit, macht en naar waardering): J. Dupont (2010). Identiteit is kwaliteit. Budel: Uitgeverij Damon, p. 36–139.
 
28
A. Comte-Sponville (1999). Kleine verhandeling over de grote deugden. Amsterdam: Atlas, p. 54.
 
29
P. van Tongeren (2003). Deugdelijk leven. Een inleiding in de deugdethiek. Amsterdam: SUN, p. 82.
 
30
Dat moet je dan bovendien ook nog zelf willen. Uiteindelijk beslist de eigen wil of je bijvoorbeeld een patiënt al dan niet met irritatie blijft behandelen. Alleen waar een wil is, is een weg uit de passie/irritatie. Paul van Tongeren vat een advies van Descartes over hoe we ons tot onze passies kunnen verhouden, als volgt samen: ‘Passies zijn waarnemingen en gevoelens die in ons worden veroorzaakt, zonder dat we daar zelf meester over zijn. Twee dingen kunnen we wel. Ten eerste kunnen we het oordeel dat in een passie schuilt zo correct mogelijk maken. En ten tweede kunnen we zorgen dat we ons niet laten meeslepen door passies die niet waar zijn, of althans in zoverre ze niet waar zijn. (…) Wanneer ik de oordelen in mijn passies heb gecontroleerd komt de cruciale stap. Het enige dat ik namelijk zeker wel in mijn macht heb, is mijn wil waarmee ik besluit iets wel of niet na te streven. De kern van de deugd ligt volgens Descartes hier: in de vastbeslotenheid om niets anders na te streven dan wat werkelijk nastrevenswaardig is en daadwerkelijk in mijn macht ligt.’Immanuel Kant benadrukt de rol van onze wil nog sterker, zo stelt Van Tongeren. De beroemde uitspraak van Kant over de wil is: ‘Het is geheel onmogelijk om in de wereld en zelfs ook daarbuiten iets te bedenken dat zonder restrictie voor goed gehouden kan worden, behalve dan een goede wil.’ (P. van Tongeren, 2003, Deugdelijk leven, p. 82–83). De vraag die daarmee opkomt, ‘hebben we eigenlijk wel een vrije wil?’, is volgens sommige filosofen onbeantwoordbaar en is, als dat klopt, ‘irrelevant’ te noemen. Kant zegt: ‘Vrijheid is louter een idee; de objectieve realiteit ervan kan op geen enkele manier op grond van natuurwetten, dus ook niet door een of andere ervaring, aangetoond worden’ (Kant, 1978, Grondslagen van de ethiek. Amsterdam: Boom, p. 136). En de filosoof Paul Ricoeur stelt: ‘Ik kan mijn vrijheid niet zien. Ik zou zelfs niet kunnen bewijzen dat ik vrij ben. Ik kan me slecht affirmeren en verstaan als vrij’ (P. Ricoeur, 1995, Het probleem van de grondslagen van de moraal. Kampen: Kok Agora, p. 26.).
 
31
J. Pieper (2010). Über die Tugenden. Klugheit, Gerechtigkeit, Tapferkeit, Maβ. München: Kösel Verlag, p. 237.
 
32
A. Comte-Sponville (1999). Kleine verhandeling over de grote deugden. Amsterdam: Atlas, p. 262.
 
33
Aristoteles zegt over het aanleren van eigenschappen (deugden): ‘Wat we namelijk moeten leren doen, leren we al doende: mensen worden bijvoorbeeld bouwer door te bouwen en citerspeler door citer te spelen. Zo worden we ook rechtvaardig door rechtvaardige handelingen te verrichten, en gematigd door gematigde handelingen te verrichten, en moedig door moedige handelingen te verrichten’, (Aristoteles: Ethica Nicomachea. Amsterdam: Kalias 1997, p.104–105 (1103a). Zie ook: T. van Aquino: De virtutibus in communi, artikel 9. In: R. te Velde (1995). De deugden van de mens. Baarn: Ambo, p. 51–53.
 
Metagegevens
Titel
Beroepshouding door verstandigheid, rechtvaardigheid, moed en passie
Auteur
Joost Dupont
Copyright
2015
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
DOI
https://doi.org/10.1007/978-90-368-0383-0_2