Skip to main content
Top
Gepubliceerd in: Psychopraktijk 1/2016

01-02-2016 | Psychodiagnostiek

Autonomie-gehechtheid meten met AGS-30

Auteur: Prof. Dr. Marrie Bekker

Gepubliceerd in: Psychopraktijk | Uitgave 1/2016

share
DELEN

Deel dit onderdeel of sectie (kopieer de link)

  • Optie A:
    Klik op de rechtermuisknop op de link en selecteer de optie “linkadres kopiëren”
  • Optie B:
    Deel de link per e-mail
insite
ZOEKEN

Samenvatting

Recent verscheen de volledig vernieuwde ‘Handleiding Autonomie-Gehechtheidsschaal 30 (AGS-30)’. Autonomie-gehechtheid is het zelfsturend vermogen van mensen in verbondenheid met anderen. Wat houdt deze lijst in, wat is het achterliggende begrip en de bijbehorende theorie? En voor wie is de AGS-30 bestemd?
Opmerkingen
In deze rubriek vindt u korte bijdragen over specifieke werkwijzen of problemen in de psychodiagnostiek.
Prof. Dr. M.H.J. Bekker is hoogleraar Klinische Psychologie aan de Universiteit van Tilburg en leidt het onderzoeksprogramma Hechting, Emotieregulatie en Psychopathologie. Zij werkt ook enkele uren per week als behandelaar van persoonlijkheidsstoornissen bij GGZ InGeest.
De AGS-30 is een vragenlijst voor diagnostische en onderzoeksdoeleinden, waarmee de mate van autonomie- gehechtheid van het individu kan worden vastgesteld, alsook die van groepen. De schaal komt voort uit de oorspronkelijke 50-item tellende Autonomielijst.
Wat is autonomie-gehechtheid? Autonomie-gehechtheid is een innovatief concept, voortgekomen uit kritiek op het traditionele autonomiebegrip. Autonomie- gehechtheid is een psychische basisconditie te bereiken, aan het eind van de adolescentie en reflecteert de kroon op een geslaagde ontwikkeling. Vroeger omvatte ‘autonomie’ vooral onafhankelijkheid en separatie. Nogal eenzijdig dus, niet per se een uiting van psychische gezondheid, en volgens sommigen bovendien vooral een klassiek-mannelijk autonomie-ideaal. Vernieuwend aan ‘autonomie-gehechtheid’ is de opvatting van de capaciteit tot verbondenheid met anderen, volgens sommigen een meer vrouwelijke capaciteit, als een onlosmakelijk, volledig geïntegreerd bestanddeel van autonomie. Net als bij tijd en ruimte: het een kan niet bestaan zonder het ander. Een van de drie componenten van autonomie-gehechtheid is dan ook gevoeligheid voor (de wensen, meningen, behoeften van) anderen. Zo werd het autonomiebegrip toepasbaar op mannen en op vrouwen. De andere twee componenten van autonomie-gehechtheid zijn: ‘zelfbewustzijn’ (bewustzijn van eigen wensen, meningen, behoeften en vermogen hieraan uiting te geven in sociale interacties); en ‘vermogen’ om nieuwe situaties te hanteren (op het gemak in nieuwe situaties, exploratief, flexibel). Een voorbeelditem over ‘zelfbewustzijn’ is: ‘Ik vind het vaak moeilijk om zelf te bepalen wat ik wil.’ De 30 items worden beantwoord op een 5-puntsschaal, van 1 (mee oneens) tot 5 (mee eens).
Het mooie beeld van formaties die vogels maken in de lucht, kan het begrip autonomie-gehechtheid verduidelijken. Om zo’n vogelvlucht mogelijk te maken en daarmee als soort en dus als individu te kunnen overleven, moet een afzonderlijke vogel twee dingen kunnen: op zichzelf goed genoeg kunnen vliegen, en het eigen vlieggedrag goed afstemmen op dat van de anderen. Vandaar autonomie-gehechtheid. Het begrip autonomie- gehechtheid is gebaseerd op een combinatie van Bowlby’s hechtingstheorie gecombineerd met Chodorow’s theorie over de ontwikkeling van genderidentiteit. De AGS-30 is nadrukkelijk een gendersensitief instrument. In overeenstemming met het theoretisch kader waarop het begrip autonomiegehechtheid gebaseerd is, vertoont de subschaal ‘gevoeligheid’ voor anderen een robuust sekseverschil. Op grond daarvan zijn aparte subschaalnormen voor vrouwen en mannen ontwikkeld.

Psychometrisch onderzoek

Naar de AGS-30 is uitgebreid psychometrisch onderzoek gedaan. De psychometrische eigenschappen zijn goed; de factorstructuur is zeer robuust, validiteit en betrouwbaarheid zijn goed. Normen zijn beschikbaar.

Psychopathologie

Autonomie-gehechtheid is zeer relevant voor psychopathologie; autonomieproblemen blijken nauw verbonden met een grote variëteit aan psychische stoornissen en mildere vormen van psychische problematiek. Autonomieproblemen zijn zeker diagnosticeerbaar (met de AGS-30) maar zelf geen diagnostische categorie, dat wil zeggen: geen DSM-stoornis. Conform de definitie van een psychische stoornis in de DSM-5 zijn ze een belangrijke, transdiagnostische, onderliggende factor die ten grondslag ligt aan een veelheid van psychische stoornissen. Dit betreft angst-, stemmings-, en eetstoornissen, maar ook ADHD bij volwassenen, en persoonlijkheidsstoornissen; en bijvoorbeeld: werkstress en werk-thuis interferentie. Het belang van autonomie-gehechtheid als belangrijke onderliggende psychopathologiefactor toont zich ook in het feit dat deze factor de bekende sekseverschillen kan verklaren in stoornisprevalentie, zoals bij angst en depressie (beide komen tweemaal vaker voor bij vrouwen dan bij mannen). Tenslotte: versterking en/of ontwikkeling van autonomie lijkt te leiden tot reductie van psychopathologie.

Geen onveilige hechting

Is autonomie-gehechtheid hetzelfde als onveilige hechting? Nee, onveilige hechtingsstijlen, zoals vermijdende en angstige hechting, reflecteren vooral de manier van omgaan/coping van het individu met stress: zich afzijdig houden en niet betrokken raken (vermijdende hechtingsstijl) versus zich zoveel mogelijk verzekeren van de aanwezigheid en aandacht van de ander (angstige hechtingsstijl). Autonomieproblemen daarentegen zijn de problemen op het gebied van zelfgevoel en zelfkennis, identiteitsarmoede (nauwelijks tot weinig contact met: wat wil ik, wat voel ik, wat past bij mij, waar heb ik behoefte aan) die men oploopt na onveilige vroege hechtingservaringen en langdurige toepassing van deze stijlen: gebrek aan ‘zelf ’ en zelfsturend vermogen in verbondenheid.

Toepassingen

Autonomie-gehechtheid is een breed toepasbaar begrip. Daarom is de AGS-30 ook breed toepasbaar: in de GGZ, klinische psychologie en psychiatrie, maar ook in de ontwikkelings- en schoolpsychologie, de arbeids- en organisatie- en sociale psychologie, de (bedrijfs)geneeskunde. De AGS-30 kan voor diagnostische doeleinden en voor onderzoeksdoeleinden worden ingezet.
Veel GGZ-behandelaars merken hoe fundamenteel autonomie-gehechtheid is voor de psychopathologie. Veel GGZ-cliënten lijden aan autonomieproblematiek, te herkennen aan suboptimale niveaus van een of meer van de autonomie-gehechtheidcomponenten; dus aan een laag (1) zelfbewustzijn; een relatief hoge of juist relatief lage (2) gevoeligheid voor anderen; en/of een beperkt (3) vermogen om nieuwe situaties te hanteren. Dit kan men vaststellen met de AGS-30 en haar normen. Autonomieproblemen zijn voorts te herkennen aan indicatoren als: onzekerheid, geen keuzes kunnen maken; weinig zelfgevoel, eigenwaarde en/of contact met eigen gevoelens; moeite met het herkennen/stellen van grenzen; zich ‘verliezen’ in relaties, zichzelf wegcijferen; zich afhankelijk voelen/opstellen, of juist: presentatie van een schijnidentiteit, zich sterker voordoen dan men is; problemen met conflicten aangaan; moeite met boosheid toestaan en uiten; overmatige schuldgevoelens; problematische ouder-kindrelatie; zich over-verantwoordelijk voelen voor anderen. Het innerlijke kompas waarop een volwassene vaart in het leven en in interacties met anderen, vertoont als het ware mankementen en laat het te vaak afweten.
Autonomiegerichte interventies, gericht op ontwikkeling dan wel versterking van autonomie-verbondenheid, kenden al langer een rijke traditie in ons land, in de vorm van de zogenaamde, overigens onlangs geprotocolleerde ‘Autonomiegroepen’. Het onderzoek naar autonomie-gehechtheid met de AGS-30 maakt het nu ook mogelijk autonomiegerichte interventies op effectiviteit te onderzoeken.

Bronnen en informatie:

1.
Autonomie-Gehechtheidsschaal AGS-30. Handleiding. M.H.J Bekker. Uitgeverij Bohn Stafleu Van Loghum
 
2.
Het Behandelprotocol voor een autonomieversterkende interventie in cliënten met autonomieproblematiek verschijnt het voorjaar eveneens bij uitgeverij Bohn Stafleu Van Loghum
 
3.
Behandelaars die zich willen bekwamen in Autonomieversterkende interventies, kunnen zich opgeven bij Rino NH: http://​www.​rino.​nl/​aanbod/​497.​16.​01
 
share
DELEN

Deel dit onderdeel of sectie (kopieer de link)

  • Optie A:
    Klik op de rechtermuisknop op de link en selecteer de optie “linkadres kopiëren”
  • Optie B:
    Deel de link per e-mail

Onze productaanbevelingen

BSL Psychologie Totaal

Met BSL Psychologie Totaal blijf je als professional steeds op de hoogte van de nieuwste ontwikkelingen binnen jouw vak. Met het online abonnement heb je toegang tot een groot aantal boeken, protocollen, vaktijdschriften en e-learnings op het gebied van psychologie en psychiatrie. Zo kun je op je gemak en wanneer het jou het beste uitkomt verdiepen in jouw vakgebied.

BSL Academy mbo Verzorging en Verpleegkunde

BSL Academy Accare GGZ collective

Metagegevens
Titel
Autonomie-gehechtheid meten met AGS-30
Auteur
Prof. Dr. Marrie Bekker
Publicatiedatum
01-02-2016
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
Gepubliceerd in
Psychopraktijk / Uitgave 1/2016
Print ISSN: 1878-4844
Elektronisch ISSN: 2210-7754
DOI
https://doi.org/10.1007/s13170-016-0017-6

Andere artikelen Uitgave 1/2016

Psychopraktijk 1/2016 Naar de uitgave