2010 | OriginalPaper | Hoofdstuk
Antimicrobiële therapie
Auteurs : Dr. R. Janknegt, Drs. Y. Kraat, Prof. dr. I.M. Hoepelman
Gepubliceerd in: Diagnose en therapie 2010
Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum
Dit hoofdstuk is schematisch opgezet. Het uitgangspunt is een klinisch beeld met een (vermoede) bacteriële of virale verwekker,waarbij succes van behandeling met antibiotica of antivirale middelen is te verwachten. In de huisartspraktijk is de variëteit aan ziekteverwekkers geringer dan in het ziekenhuis en kan men met een klein arsenaal van antibiotica, gericht tegen de meest waarschijnlijke verwekker, volstaan.Wel is er een duidelijke toename van resistentie, vooral bij uropathogenen. Zo heeft men bij bacteriële luchtweginfecties bij oudere personen meestal met
Streptococcus pneumoniae
en/of
Haemophilus influenzae
te maken en bij jongeren met pneumokokken en
Mycoplasma pneumoniae
; bij huidinfecties met stafylokokken en/of streptokokken en bij urineweginfecties met
Escherichia coli
. Vandaar dat de huisarts meestal niet op geleide van de kweek, maar van het klinische beeld zal behandelen. Bij acute koortsende ziekten in de huisartspraktijk is het een goed beleid het natuurlijke beloop af te wachten en zo nodig een antipyretisch analgeticum voor te schrijven. De meerderheid van deze ziekten is immers van virale herkomst. Dit geldt bijvoorbeeld voor griep, verkoudheid en acute bronchitis. Ook bij andere frequent voorkomende aandoeningen, zoals otitis media, sinusitis of exacerbatie van chronische bronchitis, is de plaats van antibiotica in de behandeling beperkt.