Samenvatting
Pijn ontstaat meestal door schade aan oppervlakkige of dieper gelegen weefsels. Bij niet-nociceptieve pijn is de oorzaak gelegen in een beschadiging van het zenuwstelsel. Geneesmiddelen die de pijn onderdrukken, worden analgetica genoemd, anesthetica hebben invloed op alle sensibele prikkels (o. a warmte, koude en tast). De pijnstillers van eerste keus zijn paracetamol en NSAID’s. De laatste hebben naast hun pijnstillende werking onder andere ook effect op de bloedstolling. Wanneer deze middelen tekortschieten worden opioïden (oraal of parenteraal, al dan niet in combinatie met niet-opioïde middelen) gebruikt. Lokale anesthetica als lidocaïne worden gebruikt bij kleine chirurgische ingrepen. Grote operaties wordt vaak onder narcose uitgevoerd. De middelen, die bij reumatoïde aandoeningen en bij jicht worden gebruikt, worden afzonderlijk beschreven.