2017 | OriginalPaper | Hoofdstuk
8d Persoonlijkheidsstoornissen
Auteur : Leonie van Assen
Gepubliceerd in: Klinisch redeneren bij ouderen
Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum
Samenvatting
-
Kenmerkend voor persoonlijkheidsstoornissen is dat de persoon vaak zelf zijn eigen gedrag niet als probleem ervaart, terwijl de omgeving wél problemen ondervindt, vooral in de omgang. Een persoonlijkheidsstoornis zou ontstaan in de adolescentie en aanwezig blijven tot in de ouderdom (paragraaf 8d.1).
-
Persoonlijkheidsstoornissen worden onderverdeeld in drie DSM-clusters (paragraaf 8d.1).
-
Cluster A (excentrieke cluster met cognitieve stoornissen): paranoïde, schizoïde, schizotypische.
-
Cluster B (dramatische, emotionele en impulsieve cluster): antisociale, borderline, theatrale (in DSM-5: histrionische), narcistische.
-
Cluster C (angstige, vreesachtige cluster): ontwijkende (in DSM-5: vermijdende), afhankelijke, obsessieve-compulsieve (in DSM-5: dwangmatige).
-
-
Volgens onderzoek heeft 2,8-13% van de ouderen in Nederland een persoonlijkheidsstoornis (paragraaf 8d.2).
-
Middelenmisbruik of -afhankelijkheid komt veel voor bij persoonlijkheidsstoornissen: 44% bij alcohol tot 79% bij gebruik van opiaten (paragraaf 8d.3.1).
-
Het ontstaan van een persoonlijkheidsstoornis wordt verklaard op grond van een voortdurende interactie van biogenetische factoren en omgevingsinvloeden (paragraaf 8d.4.1).
-
Externe en persoonlijke factoren bij persoonlijkheidsstoornissen (paragraaf 8d.4):
Somatische functiekenmerken | Van invloed zijn: verminderde mobiliteit, pijn, slechte voedingstoestand, verminderde zelfzorg, ziekten en aandoeningen op latere leeftijd |
Cognitieve functiekenmerken | Er is vaak sprake van concentratieverlies, initiatiefloosheid, aandacht- en interesseverlies, geheugenstoornissen, zelfverwaarlozing en stress als gevolg van (complexe) posttraumatische stressstoornissen, bewustzijnsstoornissen en inadequate stresshantering |
Persoonlijkheidsfunctiekenmerken | Persoonlijke eigenschappen als geremdheid en geringe zelfwaardering |
Belevingsfunctiekenmerken | Bij gevoelens van angst, paniek, fobie, dwang, manie, agressie, dissociatie dan wel seksualiteitsproblemen is het een opgave te kunnen relativeren of een optimistische kijk op het leven te hebben |
Sociale omgevingskenmerken | Relatieproblemen, ruzies, overlijden, eenzaamheid, alcoholmisbruik, financiële problemen, onstabiele leefomstandigheden en het ontbreken van een zinvolle dagbesteding |
Levensloopkenmerken | Ouderen kunnen eerder in het leven persoonlijkheidsstoornissen gemaskeerd hebben, wat later tot relatieconflicten, echtscheidingen, weinig vrienden of problemen na de pensionering kan leiden |
-
Meetinstrumenten voor persoonlijkheidsstoornissen zijn de Gerontologische Persoonlijkheidsstoornissen Schaal (GPS), de Hetero-Anamnestische Persoonlijkheidsvragenlijst (HAP), de Maudsley Obsessive-Compulsive Inventory (MOCI), het M.I.N.I. Internationaal Neuropsychiatrisch Interview (M.I.N.I.) en de Vragenlijst voor Kenmerken van de Persoonlijkheid (VKP) (paragraaf 8d.5).
-
Veel ouderen met persoonlijkheidsstoornissen zijn zorgmijders. Met behulp van e-mental health wordt preventief ingezet op een actievere en meer zelfredzame oudere. Bij stepped care wordt bekeken welke interventies vanuit de minst intensieve behandeling het gewenste effect hebben. Als er geen verbetering optreedt, wordt gekozen voor de volgende intensievere stap (paragraaf 8d.6).
-
Niveau 0: communicatie en informatie staan centraal.
-
Niveau 1: bewust leren omgaan met situaties.
-
Niveau 2: belevingsgerichte interventies.
-
Niveau 3: psychotherapeutische interventies en medicatie (niet-farmacologische interventies hebben de voorkeur, omdat het effect van psychofarmaca vaak zeer gering is).
-