2017 | OriginalPaper | Hoofdstuk
8c Depressie en verwante beelden
Auteurs : Cindy Ooijevaar, Martin Kat
Gepubliceerd in: Klinisch redeneren bij ouderen
Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum
Samenvatting
-
De depressieve stoornis (ziekte) komt bij 1 tot 5% van de 55-plussers in de algemene bevolking voor. Verreweg de meeste depressies, ongeveer drie kwart, ontstaan pas op latere leeftijd (late-onset) (paragraaf 8c.2).
-
Er lijkt sprake van een circulair verband tussen depressie (als hersenaandoening) en lichamelijke ziekten, waarbij deze elkaar wederzijds beïnvloeden. Het is van belang juist bij ouderen hiermee rekening te houden. Zij zijn immers vaak ook bekend met (verscheidene) lichamelijke aandoeningen (paragraaf 8c.3).
-
Ook erfelijke, psychische en sociale factoren kunnen van invloed zijn op het ontstaan van een depressie. Om de vaak complexe samenhang per oudere goed te rubriceren wordt er tegenwoordig gebruikgemaakt van inventarisatiemodellen (paragraaf 8c.4).
-
De DSM-criteria voor een depressie: er dient in elk geval sprake te zijn van ofwel aanhoudende somberheid ofwel het verlies van interesse (en/of plezier) in dingen. Daarnaast zijn er minimaal vier andere symptomen nodig.
-
Gewichtsverandering (toe- of afname) of eetlustverandering (toe- of afname).
-
Slapeloosheid of overmatig slapen.
-
Agitatie of remming.
-
Moeheid of verlies van energie.
-
Gevoelens van waardeloosheid of buitensporige of onterechte schuldgevoelens.
-
Besluiteloosheid of concentratieproblemen.
-
Terugkerende gedachten aan de dood of aan suïcide, of een suïcidepoging.
-
-
De depressie moet minimaal veertien dagen achtereen bestaan. Ook de onveranderbare hardnekkigheid in de presentatie van de klachten, pijnlijke belevingen en negatieve ervaringen in het contact met anderen zijn kenmerkend. De aandoening kan leiden tot ernstige problemen in het functioneren op zowel psychisch, somatisch als sociaal gebied (paragraaf 8c.5).
-
Bij het vermoeden van een depressie kan gebruik worden gemaakt van een heteroanamnese, observaties en een screeningsinstrument als de GDS (paragraaf 8c.5).
-
Lotgenotencontact en voorlichtingsbijeenkomsten kunnen het zelfmanagement bij depressies faciliteren (paragraaf 8c.6.1).
-
Bewegingstherapie (indien mogelijk 30 minuten aaneengesloten bewegen, minimaal vijf keer per week) is een bewezen effectieve interventie bij zowel het herstel van een depressie als het algeheel welbevinden van de oudere (paragraaf 8c.6.2).
-
Vier preventieve interventies die effectief zijn gebleken, zijn life review, cognitief-gedragstherapeutische cursussen, interventies voor recentelijk verweduwden en interventies voor somatisch zieken (paragraaf 8c.6.2).
-
Een depressie dient onderscheiden te worden van somberheid en van rouw. Apathie kan deel uitmaken van een depressieve stoornis. Het is zaak het initiatiefverlies bij de depressie goed te onderscheiden van de apathie als motivatiestoornis zónder de verlaagde stemming. Gebruik observatie-instrumenten als de NPI-Q, waarin het domein apathie en de depressie los van elkaar te scoren zijn (paragraaf 8c.6.2).
-
Emotionele labiliteit is een psychopathologisch verschijnsel dat relatief veel bij ouderen voorkomt. Er is dan sprake van ontremming in plaats van apathie (paragraaf 8c.6.2).