2017 | OriginalPaper | Hoofdstuk
7j Polyfarmacie bij oudere patiënten
Auteurs : Karen Keijsers, Rob van Marum
Gepubliceerd in: Klinisch redeneren bij ouderen
Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum
Samenvatting
-
De prevalentie van polyfarmacie varieert tussen 30-45% van de ouderen in Nederland. Tot 70 jaar zijn er evenveel mannen als vrouwen met chronisch gebruik van vijf of meer geneesmiddelen, maar boven die leeftijd betreft dit meer vrouwen dan mannen. Dit laatste komt voornamelijk doordat vrouwen in Nederland langer leven (paragraaf 7j.2).
-
Bij de oudere patiënt zijn er enkele onderdelen van de farmacokinetiek die anders verlopen dan bij de volwassen populatie. Deze onderdelen worden in het boek gekoppeld aan orgaansystemen (paragraaf 7j.3.1).
-
Absorptie – digestief systeem inclusief de lever. Bij ouderen kan het firstpass-effect minder zijn doordat de leverdoorbloeding minder is. Anders gezegd: er komt minder medicijn langs bij de lever om opgeruimd te worden. Hierdoor zijn de concentraties hoger in het bloed en daardoor werken ze sterker. Dat is een van de redenen om met opioïden voorzichtig te starten bij ouderen.
-
Distributie – cardiovasculair systeem, vetweefsel, hersenen. Ouderen hebben verhoudingsgewijs meer vetweefsel en minder spierweefsel. Daardoor hebben ze een groter opslagreservoir voor vetoplosbare stoffen. Het gevolg hiervan is dat vetoplosbare medicijnen, zoals benzodiazepinen, in het vetweefsel kunnen accumuleren. Deze medicijnen hebben een langere halfwaardetijd.
-
Metabolisme en excretie – lever en nieren. Heel veel ouderen hebben een verminderde nierfunctie. Medicijnen die door de nieren worden opgeruimd, worden hierdoor minder snel opgeruimd. Ook zijn er medicijnen die de nierfunctie verslechteren, bijvoorbeeld NSAID’s. Andere medicijnen die door de nieren worden opgeruimd, krijgen daardoor hogere bloedspiegels, wat gevaarlijk kan zijn.
-
-
Van een aantal medicijnen is bekend dat ze bij ouderen gemiddeld gesproken tot een versterkt of juist verzwakt effect leiden. Dit kan komen door veranderde farmacodynamiek. Het gevolg daarvan is dat deze medicijnen lager of juist hoger gedoseerd moeten worden voor hetzelfde effect (paragraaf 7j.3.2, tabel 7j.2).
-
Verschillende risicofactoren voor het ontstaan van (soms gevaarlijke) bijwerkingen zijn aan te wijzen die met de externe en persoonlijke kenmerken van de patiënt samenhangen (paragraaf 7j.4).Somatische functiekenmerkenLeeftijdgebonden bijwerkingen bestaan niet, maar ouderen hebben wel eerder en vaker bijwerkingen. Dit kan komen doordat ze meer medicijnen gebruiken, ze sneller hogere concentraties hebben (farmacokinetiek) en gevoeliger zijn voor de werking van het medicijn (farmacodynamiek)Persoonlijkheids- en cognitieve functiekenmerkenTherapieontrouw en cognitieve stoornissen hebben een negatieve invloed op de medicijninnameSociale functiekenmerkenWoonomstandigheden in een verpleeghuis, overplaatsing van en naar een ziekenhuis, voorschrijffouten door artsen, verstrekkingsfouten door apothekers, toedieningsfouten door verpleegkundigen en gebrekkige kennis en kunde van zorgverleners
-
Polyfarmacie is bij uitstek een geriatrisch probleem dat een multidisciplinaire aanpak behoeft. Daarom is het belangrijk dat interventies binnen de zorgketen op elkaar zijn afgestemd (paragraaf 7j.5). Goede samenwerking in de keten is de basis van goede farmacotherapeutische zorg (paragraaf 7j.6).
-
Een veilige inname van medicatie begint bij het goed en deskundig voorschrijven van medicatie. Maak bij een nieuw voorschrift gebruik van de zesstappenmethode van de WHO. De medicatielijst wordt tegen het licht gehouden met de STRIP, een klinische medicatiebeoordeling (paragraaf 7j.5.1).
-
Met behulp van het ‘rodevlaggeninstrument’ (een checklist) kan een verpleegkundige gevaarlijke situaties of bijwerkingen signaleren (paragraaf 7j.5.2).
-
Er zijn diverse verpleegkundige interventies om zelfmanagement, en daarmee therapietrouw, te bevorderen (paragraaf 7j.5.3).
-
Doseerschema vereenvoudigen.
-
Zelfmanagementgedrag analyseren: welke gedragingen van de oudere ondersteunen of belemmeren therapietrouw.
-
Samen met de oudere en/of mantelzorger gedrags-/veranderdoelen met betrekking tot therapietrouw opstellen.
-
Levensloop van de oudere onderzoeken: wat heeft vroeger wel/niet gewerkt en wat is de invloed van de betreffende levensfase op de therapietrouw.
-
Onderzoeken wat de belemmerende factoren zijn om therapietrouw te zijn.
-
Copingstrategieën onderzoeken en versterken.
-
Motivational interviewing.
-
Gebruikmaken van therapietrouw-apps.
-