2017 | OriginalPaper | Hoofdstuk
7e Ondervoeding en dehydratie
Auteurs : Hinke Kruizenga, Jos Schols, Judith van der Sande
Gepubliceerd in: Klinisch redeneren bij ouderen
Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum
Samenvatting
-
De ondervoede oudere patiënt heeft dikwijls verscheidene functiebeperkingen en/of aandoeningen en er zijn dwarsverbanden met andere zorgproblemen, zoals decubitus, valincidenten en delirium. Ouderen zijn kwetsbaarder voor uitdroging dan jongeren. Dat komt door de veranderingen die in de water- en zouthuishouding optreden als gevolg van het normale verouderingsproces (paragraaf 7e.1).
-
De prevalentie van ondervoeding stijgt met de leeftijd. Ondervoeding komt vaker voor bij ouderen die in een instelling verblijven (18%) in vergelijking met ouderen die thuis wonen (thuiszorg: 12%, zelfstandig: 7%). Uit buitenlandse literatuur blijkt dat uitdroging bij een kwart van alle ouderen aanwezig zou zijn. Ook komt uitdroging veel voor bij thuiswonende ouderen (paragraaf 7e.2).
-
Er wordt bij ondervoeding een onderscheid gemaakt tussen drie vormen: wasting, cachexie en sarcopenie. Verschillende orgaansystemen zijn bij ondervoeding betrokken: het motorisch systeem, endocrien systeem en afweersysteem, alsook het digestief systeem (energie- en eiwitbehoefte, micronutriënten) en het zintuiglijk systeem (paragraaf 7e.3).
-
Er worden drie vormen van dehydratie onderscheiden: de hypertone dehydratie, de isotone dehydratie en de hypotone dehydratie (paragraaf 7e.3.6).
-
Ouderen verschillen in de manier waarop ze omgaan met een verstoring van de voedings- en vochthuishouding (paragraaf 7e.4).
Somatische functiekenmerken | Bij inactiviteit is er op den duur verlies van spiermassa. Gebitsproblemen zijn van invloed op ondervoeding. Ouderen hebben een verminderde dorstprikkel |
Cognitieve functiekenmerken | Psychiatrische ziektebeelden waarbij vaak voedingsproblemen ontstaan, zijn depressie, psychosen en alcoholverslaving |
Persoonlijkheidsfunctiekenmerken | Passiviteit of onzekerheid kan van invloed zijn op de voedingsinname |
Belevingsfunctiekenmerken | Gebrek aan eetlust is een beïnvloedende factor op ondervoeding |
Levensloopkenmerken | Bij veel ouderen is er een vast voedingspatroon |
Sociale omgevingskenmerken | Vereenzaming is een belangrijke risicofactor voor ondervoeding of dehydratie |
-
De SNAQ65+ is een instrument om thuiswonende ouderen te screenen op ondervoeding. Als onderdeel van het comprehensive geriatric assessment wordt het Mini Nutritional Assessment (MNA) gebruikt. Ten behoeve van de diagnostiek is er de BIA-methode (paragraaf 7e.5.1).
-
Het lichamelijk onderzoek om dehydratie bij ouderen vast te stellen is niet eenvoudig. Snel verlopend gewichtsverlies kan een waardevolle aanwijzing zijn voor dehydratie. Het herhaald bepalen van het gewicht lijkt diagnostisch betrouwbaarder dan het aantonen van een verminderde turgor, droge slijmvliezen dan wel een droge tong (paragraaf 7e.5.2).
-
Wat betreft interventies bij ondervoeding of dehydratie is er veel aandacht voor zelfmanagementondersteuning. De belangrijkste preventieve interventie bij ondervoeding is tijdige screening. Wijs ouderen op het belang om goed te drinken: minimaal 1700 ml per dag (paragraaf 7e.6).
-
Verpleegkundige interventies bij ondervoede of uitgedroogde ouderen zijn gericht op het ondersteunen van het voedingsadvies van een diëtiste. Soms kan het nodig zijn ‘vocht op recept’ voor te schrijven. Verscheidene toedieningsvormen zijn voor rehydratie mogelijk, bijvoorbeeld hypodermoclyse (paragraaf 7e.6).