Skip to main content
Top

2015 | OriginalPaper | Hoofdstuk

6 Hoofd en hals

Auteurs : Prof. dr. A.H.M. Lohman, Drs. A. Zuidgeest

Gepubliceerd in: Vorm en beweging

Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum

share
DELEN

Deel dit onderdeel of sectie (kopieer de link)

  • Optie A:
    Klik op de rechtermuisknop op de link en selecteer de optie “linkadres kopiëren”
  • Optie B:
    Deel de link per e-mail

Samenvatting

Van de structuren, die zich in het hoofdhalsgebied bevinden, worden in dit hoofdstuk achtereenvolgens besproken: de schedel en het os hyoideum, de spieren van het aangezicht, van het kauwapparaat en van de hals, en het kaakgewricht. Een aparte bespreking wordt gewijd aan de bewegingen van het hoofd in de halswervelkolom en de gewrichten van het achterhoofd. De bloed- en zenuwvoorziening van het hoofd-halsgebied wordt besproken.
Woordenlijst
I. Aangezichtsspieren. Innervatie: n. facialis.
A. Schedeldakspier
1. M. epicranius (p. 345)
Is een brede, platte structuur. Bestaat uit een bindweefselplaat (de galea aponeurotica) en de m. occipitofrontalis die twee spierbuiken heeft. De venter occipitalis van de m. occipitofrontalis ontspringt van de linea nuchalis suprema en insereert aan de galea; de venter frontalis van de m. occipitofrontalis ontspringt van de galea en insereert in de huid van de wenkbrauwen en de neusrug.
Functie: de venter frontalis trekt de galea naar voren, trekt de wenkbrauwen op en vormt dwarse plooien in de huid van het voorhoofd; de venter occipitalis trekt de galea naar achteren en fixeert de galea wanneer de venter frontalis contraheert.
B. Spieren rondom de ogen
2. M. orbicularis oculi (p. 346)
Is een kringspier rondom het oog.
Bestaat uit drie delen: de pars orbitalis loopt om de oogleden en insereert aan de crista lacrimalis anterior en het lig. palpebrale mediale; de pars palpebralis loopt in de oogleden en is eveneens vastgehecht aan de crista lacrimalis anterior en het lig. palpebrale mediale; de pars lacrimalis ontspringt van de crista lacrimalis posterior en straalt uit in de pars palpebralis.
Functie: sluit het oog. De pars lacrimalis verwijdt of comprimeert de traanzak.
3. M. corrugator supercilii Is een kleine spier.
Ontspringt van het meest mediale deel van de margo supra-orbitalis van het os frontale en loopt schuin naar lateraal-boven.
Insereert in de huid van de wenkbrauw.
Functie: trekt de wenkbrauw omlaag en naar mediaal.
4. M. depressor supercilii
Is een zeer kleine spier die mediaal van de m. corrugator supercilii ligt.
Straalt vanaf de m. orbicularis oculi uit in de huid van het mediale deel van de wenkbrauw. Functie: trekt het mediale deel van de wenkbrauw omlaag.
C. Neusspieren
5. M. nasalis
Is een platte, driehoekige spier en bestaat uit twee delen.
Beide delen ontspringen van de fossa canina van de maxilla.
Het bovenste deel (de pars transversa) loopt naar de neusrug waar het samen met de m. nasalis van de andere zijde een peesblad vormt; het onderste deel (de pars alaris) straalt uit in de neusvleugel.
Functie: verwijdt de neusopening.
6. M. procerus
Is een kleine, ongepaarde spier.
Ontspringt van de ossa nasalia en het peesblad van de rechter en linker mm. nasales.
Insereert in de huid tussen de wenkbrauwen. Functie: vormt dwarse plooien in de huid van de neusrug.
D. Spieren rondom de mond
7. M. levator labii superioris alaeque nasi
Is een smalle spier.
Ontspringt van de processus frontalis en het mediale deel van de margo infra-orbitalis van de maxilla.
Insereert in de huid van de mondhoek en aan het kraakbeen en de huid van de neusvleugel.
Functie: trekt de bovenlip en de neusvleugel omhoog en verwijdt de neusopening.
8. M. levator labii superioris
Is een driehoekige spier.
Ontspringt van het laterale deel van de margo infra-orbitalis.
Insereert in de huid van de bovenlip.
Functie: trekt de bovenlip omhoog.
9. M. zygomaticus minor
Is een kleine spier die lateraal van de m. levator labii superioris ligt.
Ontspringt van het os zygomaticum.
Insereert in de huid van de bovenlip.
Functie: trekt de bovenlip omhoog en naar lateraal.
10. M. zygomaticus major
Is iets breder dan de m. zygomaticus minor en ligt lateraal hiervan.
Ontspringt van het os zygomaticum.
Insereert in de huid van de bovenlip.
Functie: trekt de bovenlip omhoog en naar lateraal.
11. M. levator anguli oris
Is een driehoekige spier die onder de vier vorige spieren ligt.
Ontspringt van de fossa canina van de maxilla.
Insereert in de huid van de mondhoek.
Functie: trekt de mondhoek omhoog.
12. M. depressor anguli oris
Is een driehoekige spier.
Ontspringt van de basis mandibulae.
Insereert in de huid van de mondhoek.
Functie: trekt de mondhoek omlaag.
13. M. depressor labii inferioris
Is een vierhoekige spier die grotendeels onder de m. depressor anguli oris ligt.
Ontspringt van de basis mandibulae.
Insereert in de huid van de onderlip.
Functie: trekt de onderlip omlaag.
14. M. risorius
Is een spier die oppervlakkig in de wang ligt en een zeer wisselende uitbreiding heeft.
Ontspringt van de fascia parotideomasseterica. Insereert in de huid van de mondhoek.
Functie: trekt de mondhoek naar lateraal.
15. M. buccinator (p. 346)
Is een brede, platte spier.
Ontspringt van de achterste delen van de processus alveolares van de maxilla en de mandibula en van de raphe pterygomandibularis.
Insereert in de huid van de bovenlip en de onderlip.
Functie: trekt de mondhoek naar opzij en drukt de wang en de lippen tegen de kaken en de tanden.
16. M. orbicularis oris (p. 347)
Is een kringspier om de mondopening.
Bestaat uit vezels die in de lippen zelf liggen en uit vezels die vanaf de omgeving (voornamelijk vanaf de m. buccinator) in de lippen uitstralen. Functie: drukt de lippen tegen elkaar en sluit de mond.
17. M. mentalis
Is een vrij krachtige spier.
Ontspringt van de juga alveolaria van de onderste snijtanden.
Insereert in de huid van de kin.
Functie: trekt de huid van de kin omhoog.
18. Mm. auriculares anterior, superior en posterior
Zijn drie kleine spiertjes die de oorschelp (de auricula) met de omgeving verbinden.
De m. auricularis anterior ontspringt van de lamina superficialis van de fascia temporalis; de m. auricularis superior ontspringt van de galea aponeurotica; de m. auricularis posterior ontspringt van de processus mastoideus.
De drie spieren insereren respectievelijk aan de voorzijde, de bovenzijde en de achtervlakte van de oorschelp.
Functie: trekken de oorschelp naar voren, omhoog en naar achteren.
II. Kauwspieren. Innervatie: n. mandibularis van de n. trigeminus
19. M. temporalis (p. 347)
Is een grote, sterke spier.
Ontspringt van het planum temporale van de schedel.
Insereert aan de processus coronoideus en de voorrand van de ramus van de mandibula.
Functie: geeft een elevatie van de mandibula en beweegt dit botstuk naar de ipsilaterale zijde; geeft met zijn achterste vezels een retrusie van de mandibula.
20. M. masseter (p. 348)
Is een dikke, vierhoekige spier; heeft twee delen.
Ontspringt met de pars superficialis van de onderrand van het jukbeen en het voorste deel van de jukboog, en met de pars profunda van de binnenzijde van de jukboog.
Insereert aan de buitenzijde van de angulus en de ramus van de mandibula.
Functie: geeft een elevatie en een protrusie van de mandibula en beweegt de mandibula naar de ipsilaterale zijde.
21. M. pterygoideus medialis (p. 348)
Is een vrij dikke, vierhoekige spier.
Ontspringt met een oppervlakkige kop van het tuber maxillae en met een diepe kop van de fossa pterygoidea van het os sphenoidale.
Insereert aan de binnenzijde van de angulus mandibulae.
Functie: geeft een elevatie en een protrusie van de mandibula en beweegt de mandibula naar de contralaterale zijde.
22. M. pterygoideus lateralis (p. 348)
Is een vrij dikke, driehoekige spier die twee oorsprongskoppen heeft.
Ontspringt met het caput superius van de ala major van het os sphenoidale, en met het caput inferius van de buitenvlakte van de lamina lateralis van de processus pterygoideus.
Insereert met het caput superius aan het kapsel en de discus articularis van het kaakgewricht, en met het caput inferius aan de fovea pterygoidea en de voorrand van het caput mandibulae.
Functie: stabiliseert met het caput superius de positie van het caput mandibulae en de discus articularis; geeft met het caput inferius een protrusie en een depressie van de mandibula; de gehele spier beweegt de mandibula naar de contralaterale zijde.
III. Halsspieren
A. Oppervlakkige spieren
23. Platysma (p. 349)
Is een brede, dunne spier die in het onderhuidse bindweefsel ligt.
Ontspringt van de onderrand van de mandibula en van de huid en de spieren van de mondhoek. Insereert in de huid van de voorste borstwand en de schouder.
Functie: beweegt de huid van de hals en trekt de mondhoek omlaag.
Innervatie: n. facialis.
24. M. sternocleidomastoideus (p. 349)
Is een lange, sterke spier.
Ontspringt van de voorvlakte van het manubrium van het sternum en van de bovenrand van de extremitas sternalis claviculae.
Insereert aan de processus mastoideus en aan het laterale gedeelte van de linea nuchalis superior van de schedel.
Functie: draait bij eenzijdige contractie het hoofd naar de tegengestelde zijde; buigt bij tweezijdige contractie het hoofd voorover en geeft retroflexie in het atlanto-occipitale gewricht; is bovendien een hulpademhalingsspier en trekt de clavicula omhoog.
Innervatie: n. accessorius, plexus cervicalis (C2, C3).
B. Suprahyoïdale spieren
25. M. digastricus (p. 350)
Is een tweebuikige spier.
Ontspringt met de venter anterior van de fossa digastrica van de mandibula en met de venter posterior van de incisura mastoidea van het os temporale.
De beide buiken zijn verbonden door een ronde tussenpees die is bevestigd aan het os hyoideum op de overgang van het corpus en het cornu majus.
Functie: geeft een depressie van de mandibula en beweegt de mandibula naar de ipsilaterale zijde; verplaatst het os hyoideum naar boven. Innervatie: n. mandibularis (venter anterior), n. facialis (venter posterior).
26. M. stylohyoideus (p. 350)
Is een langwerpige spier.
Ontspringt van de processus styloideus van de schedel.
Insereert aan het os hyoideum op de overgang van het corpus en het cornu majus.
Functie: verplaatst het os hyoideum naar achter-boven.
Innervatie: n. facialis.
27. M. mylohyoideus (p. 350)
Is een brede, driehoekige spier.
Ontspringt van de linea mylohyoidea van de mandibula.
Insereert aan de voorzijde van het corpus van het os hyoideum en aan de mediane raphe tussen de mandibula en het os hyoideum.
Functie: geeft een depressie van de mandibula en beweegt de mandibula naar de ipsilaterale zijde; verplaatst het os hyoideum naar voor-boven.
Innervatie: n. mandibularis van de n. trigeminus.
28. M. geniohyoideus (p. 351)
Is een kleine, langwerpige spier.
Ontspringt van de spina mentalis van de mandibula.
Insereert aan de voorzijde van het corpus van het os hyoideum.
Functie: geeft een depressie van de mandibula; verplaatst het os hyoideum naar voor-boven.
Innervatie: ansa cervicalis profunda (C1).
C. Infrahyoïdale spieren. Innervatie: ansa cervicalis profunda (C1-C3).
29. M. sternohyoideus (p. 352)
Is een lange, rechte spier.
Ontspringt van de achterzijde van het manubrium van het sternum en van de extremitas sternalis van de clavicula.
Insereert aan de onderrand van het corpus van het os hyoideum.
Functie: verplaatst het os hyoideum naar beneden.
30. M. omohyoideus (p. 352)
Is een lange, slanke spier die twee buiken heeft. Ontspringt met de venter inferior van de margo superior van de scapula bij de incisura scapulae.
Insereert met de venter superior aan het corpus van het os hyoideum, lateraal van de insertie van de m. sternohyoideus.
Functie: verplaatst het os hyoideum naar beneden en spant de lamina pretrachealis van de fascia cervicalis.
31. M. sternothyroideus (p. 352)
Is een dunne, rechte spier.
Ontspringt van de achterzijde van het manubrium van het sternum.
Insereert aan de linea obliqua van het schildkraakbeen.
Functie: trekt het schildkraakbeen naar beneden.
32. M. thyrohyoideus (p. 352)
Is een dunne, rechte spier.
Ontspringt van de linea obliqua van het schildkraakbeen.
Insereert aan de onderrand van het cornu majus van het os hyoideum.
Functie: trekt het schildkraakbeen naar boven; verplaatst het os hyoideum naar beneden.
Tabel van de bewegingen van het os hyoideum en de mandibula
Bewegingen van het os hyoideum
Bij deze bewegingen wordt ervan uitgegaan dat de mandibula en het schildkraakbeen op hun plaats blijven.
Verplaatsen van het os hyoideum naar boven: de vier suprahyoïdale spieren.
Verplaatsen van het os hyoideum naar beneden: de infrahyoïdale spieren met uitzondering van de m. sternothyroideus.
Bewegingen van de mandibula (p. 354)
Deze bewegingen worden uitgevoerd in het kaakgewricht.
Depressie: caput inferius van de m. pterygoideus lateralis.
Synergist: m. digastricus
Elevatie: m. temporalis, m. masseter, m. pterygoideus medialis.
Protrusie: caput inferius van de m. pterygoideus lateralis, m. pterygoideus medialis, m. masseter.
Retrusie: achterste vezels van de m. temporalis. Beweging naar lateraal: ipsilaterale contractie van de m. temporalis, de m. masseter en de suprahyoïdale spieren; contralaterale contractie van de m. pterygoideus medialis en de m. pterygoideus lateralis.
Metagegevens
Titel
6 Hoofd en hals
Auteurs
Prof. dr. A.H.M. Lohman
Drs. A. Zuidgeest
Copyright
2015
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
DOI
https://doi.org/10.1007/978-90-368-1120-0_6