Skip to main content
Top

2016 | OriginalPaper | Hoofdstuk

5 Stress, trauma en dissociatie

Auteurs : Drs. T. Oortwijn, Mw. S.L. Maduro

Gepubliceerd in: Leerboek psychiatrie voor verpleegkundigen

Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum

share
DELEN

Deel dit onderdeel of sectie (kopieer de link)

  • Optie A:
    Klik op de rechtermuisknop op de link en selecteer de optie “linkadres kopiëren”
  • Optie B:
    Deel de link per e-mail

Samenvatting

  • Stressgerelateerde symptomen zijn heterogeen; dit impliceert dat het per persoon verschilt of en in hoeverre stress wordt ervaren, hoe daarmee wordt omgegaan, wat het adaptieve vermogen is van een individu, en in welke mate stress leidt tot het ontstaan van een stoornis (paragraaf 5.1).
  • Zowel een feitelijke als een vermeende dreiging voor het fysieke, psychische en sociaal-maatschappelijke welbevinden kan stress veroorzaken (paragraaf 5.2).
  • Een stressreactie bestaat uit een hiërarchische reeks aan reacties: stopreactie en de voorbereidende oriëntatie (lichaam wordt in gereedheid gebracht om snel te reageren), schrikreflex (startle respons) (aanmaak van adrenaline, stijging van hartfrequentie en spiertonus), defensieve oriëntatiereactie (‘besluit’ tot vluchten, vechten of bevriezen), afrondingsfase (herstel van (neurologische) balans) (paragraaf 5.2.2).
  • Belangrijke systemen bij de stressreactie zijn de amygdala (evaluatie van gevaar versus veiligheid), de HPA-as (hypothalamus-hypofyse-bijnieras), de hypothalamus en het serotonine-, dopamine- en endorfinesysteem (paragraaf 5.2.3).
  • Mentaliseren is het actieve proces van begrijpen van gedrag van jezelf en de ander in relatie tot mentale toestanden zoals gedachten en gevoelens, wensen, motivatie, verwachtingen en dergelijke.Dit kan alleen binnen de window of tolerance (niet te weinig en niet veel arousal)(paragraaf 5.2.3 en figuur 5.3).
  • De lifetime prevalentie van PTSS in de Nederlandse populatie is 7,4%. Mannen zijn vaker slachtoffer van geweld of oorlogshandelingen, vrouwen zijn vaker slachtoffer van verkrachting, seksueel geweld, incest en mishandeling (paragraaf 5.3.2).
  • Veelvoorkomende comorbide stoornissen van PTSS zijn stemmingsstoornissen, middelenstoornissen en – exacerbatie van – persoonlijkheidsstoornissen (paragraaf 5.3.4).
  • Traumatype I verwijst naar een eenmalige overweldigende gebeurtenis. Traumatype II betreft een langere tijdsperiode (maanden of jaren) in een context van terreur en onderwerping, waartegen geen verweer mogelijk is (paragraaf 5.3.5).
  • Het meemaken van een trauma dwingt iemand om zijn cognitieve schema’s (belief system) te herzien. Tevens kan het een specifieke angst (voor een bepaalde prikkel) generaliseren (angst voor vele prikkels) (paragraaf 5.4.3).
  • Veerkracht is de gebruikelijke en gezonde aanpassing van mensen aan aversieve (afkeer opwekkende ) gebeurtenissen. Adaptatief vermogen is het vermogen zich adequaat aan te passen aan omgeving en omstandigheid (paragraaf 5.6.1).
  • De behandeling van PTTS verloopt in fasen.
    • De eerste stap in de behandeling van PTSS is psycho-educatie.
    • In de volgende behandelstap van PTSS kan worden gekozen uit traumagerichte CGT of EMDR.
    • Bij PTSS met een ernstige comorbide depressie wordt de voorkeur gegeven aan een initiële behandeling met antidepressiva.
    • Na herstel wordt de behandeling gericht op terugvalpreventie (paragraaf 5.6.2).
  • Dissociatie betreft de afsplitsing van een (overweldigende) ervaring in een ander deel van het geheugen dan het dagelijkse bewustzijn ofwel het onvermogen om een (overweldigende) ervaring in het bewustzijn te integreren (paragraaf 5.8 en 5.8.1).
  • Aanhangers van het idee van het false memory syndrome menen dat bepaalde herinneringen aan traumatische ervaringen zijn aangepraat en gesuggereerd om symptomen te kunnen verklaren (paragraaf 5.8).
  • Depersonalisatie verwijst naar verregaande vervreemding van zichzelf; bijvoorbeeldhandelen buiten zichzelf om of veranderde lichaamsbeleving (paragraaf 5.8.1).
  • Derealisatie verwijst naar vervreemding van de omgeving; bijvoorbeeld de omgeving als onwerkelijk ervaren of bekende situaties of personen tijdelijk niet meer herkennen (paragraaf 5.8.1).
  • De prevalentie van de dissociatieve stoornis is circa 10% onder poliklinische psychiatrische patiënten (paragraaf 5.8.2).
  • Dissociatieve symptomen kunnen volgens Nijenhuis fenomenologisch worden gecategoriseerd in psychoforme (de psyche betreffend) en somatoforme (het lichaam betreffend) symptomen (paragraaf 5.8.3).
  • Voor het stellen van de diagnose dissociatieve stoornis is het diagnostische interview SCID-D geschikt (paragraaf 5.8.3).
  • Het ultieme doel van de behandeling van dissociatieve stoornissen is integratie, dat wil zeggen de koppeling van de verschillende gedachten, herinneringen, gedragingen en emoties aan het zelf (paragraaf 5.8.5).
  • De behandeling van een dissociatieve stoornis verloopt in drie fasen: stabilisatie en symptoomreductie, behandeling van de traumatische herinnering, integratie en rehabilitatie (paragraaf 5.8.5).
Literatuur
go back to reference American Psychiatric Association. Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders. Fifth Edition, DSM-5. Washington D.C.: American Psychiatric Association, 2013.CrossRef American Psychiatric Association. Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders. Fifth Edition, DSM-5. Washington D.C.: American Psychiatric Association, 2013.CrossRef
go back to reference Balkom ALJM van, Vliet IM van, Emmelkamp PMG, et al. Posttraumatische stressstoornis. In: Multidisciplinaire richtlijn angststoornissen. Utrecht: Trimbos-instituut, 2009:157–186. Balkom ALJM van, Vliet IM van, Emmelkamp PMG, et al. Posttraumatische stressstoornis. In: Multidisciplinaire richtlijn angststoornissen. Utrecht: Trimbos-instituut, 2009:157–186.
go back to reference Boon S, Draijer N (Nederlandse vertaling). Oorspronkelijk: Steinberg M. SCID-D. Gestructureerd klinisch interview voor de vaststelling van DSM-IV dissociatieve stoornissen. Lisse: Swets & Zeitlinger, 1994. Boon S, Draijer N (Nederlandse vertaling). Oorspronkelijk: Steinberg M. SCID-D. Gestructureerd klinisch interview voor de vaststelling van DSM-IV dissociatieve stoornissen. Lisse: Swets & Zeitlinger, 1994.
go back to reference Hart O van der, Nijenhuis E, Steel K. Het belaagde zelf. Amsterdam: Boom, 2010. Hart O van der, Nijenhuis E, Steel K. Het belaagde zelf. Amsterdam: Boom, 2010.
go back to reference Hovens H, Luinge BA, Minnen A van (Nederlandse vertaling). KIP: klinisch interview PTSS. Amsterdam: Uitgeverij Boom, 2006. Hovens H, Luinge BA, Minnen A van (Nederlandse vertaling). KIP: klinisch interview PTSS. Amsterdam: Uitgeverij Boom, 2006.
go back to reference Jongh A de. Eye movement desensitization and reprocessing bij PTSS. Patient Care 2004;31(apr):61–4. Jongh A de. Eye movement desensitization and reprocessing bij PTSS. Patient Care 2004;31(apr):61–4.
go back to reference Kluft RP. Diagnosing dissociative identity disorder. Psychiatric Ann 2005;35(8):633–43. Kluft RP. Diagnosing dissociative identity disorder. Psychiatric Ann 2005;35(8):633–43.
go back to reference Lanius R, Vermetten E, Pain C. The impact of early life trauma and diseases. 2010. Cambridge University Press. Lanius R, Vermetten E, Pain C. The impact of early life trauma and diseases. 2010. Cambridge University Press.
go back to reference Mooren, T, Stöfsel, M. Complex trauma. Diagnostiek en behandeling. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2010. Mooren, T, Stöfsel, M. Complex trauma. Diagnostiek en behandeling. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2010.
go back to reference Ogden P, Fisher J. Sensorimotor psychotherapy: interventions for trauma and attachment. New York: Norton, 2014. Ogden P, Fisher J. Sensorimotor psychotherapy: interventions for trauma and attachment. New York: Norton, 2014.
go back to reference Parnell L. Attachment Focused EMDR. New York: W.W. Norton, 2013. Parnell L. Attachment Focused EMDR. New York: W.W. Norton, 2013.
go back to reference Porges S.W. The polyvagal theory. New York: W.W. Norton, 2011. Porges S.W. The polyvagal theory. New York: W.W. Norton, 2011.
go back to reference Siegel PS, Siegel CH, Dean J. Atypical attachment in infancy and early childhood among children at developmental risk. Monographs of the Society for Research in Child Development 1999;64(3):25–44.CrossRefPubMed Siegel PS, Siegel CH, Dean J. Atypical attachment in infancy and early childhood among children at developmental risk. Monographs of the Society for Research in Child Development 1999;64(3):25–44.CrossRefPubMed
go back to reference Stein MB, McCallister TW. Exploring the convergence of post-traumatic stress disorder and mild traumatic brain injury. American Journal of Psychiatry, 2009;66:766–766. Stein MB, McCallister TW. Exploring the convergence of post-traumatic stress disorder and mild traumatic brain injury. American Journal of Psychiatry, 2009;66:766–766.
go back to reference Vermetten E, Kleber R, Hart O van der. Handboek posttraumatische stressstoornissen. Utrecht: de Tijdstroom, 2012. Vermetten E, Kleber R, Hart O van der. Handboek posttraumatische stressstoornissen. Utrecht: de Tijdstroom, 2012.
go back to reference Vries GJ de, Olff M, The lifetime prevalence of traumatic events and posttraumatic stress disorder in the Netherlands. J Trauma Stress 2009;22(4):259–267. doi: 10.1002/jts.20429CrossRefPubMed Vries GJ de, Olff M, The lifetime prevalence of traumatic events and posttraumatic stress disorder in the Netherlands. J Trauma Stress 2009;22(4):259–267. doi: 10.1002/jts.20429CrossRefPubMed
go back to reference Wolpe J, Lazarus AA. Multimodal behavior therapy. New York: Springer, 1976. Wolpe J, Lazarus AA. Multimodal behavior therapy. New York: Springer, 1976.
go back to reference Yehuda R. Biology of posttraumatic stress disorder. COBO Bull 2001;1:8–16. Yehuda R. Biology of posttraumatic stress disorder. COBO Bull 2001;1:8–16.
Metagegevens
Titel
5 Stress, trauma en dissociatie
Auteurs
Drs. T. Oortwijn
Mw. S.L. Maduro
Copyright
2016
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
DOI
https://doi.org/10.1007/978-90-368-1312-9_5