Skip to main content
Top
Gepubliceerd in:
Omslag van het boek

2013 | OriginalPaper | Hoofdstuk

5 De moeilijk behandelbare patiënt in de tandartspraktijk

Auteur : Prof. dr. A. de Jongh

Gepubliceerd in: Het Tandheelkundig Jaar 2013

Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum

share
DELEN

Deel dit onderdeel of sectie (kopieer de link)

  • Optie A:
    Klik op de rechtermuisknop op de link en selecteer de optie “linkadres kopiëren”
  • Optie B:
    Deel de link per e-mail
insite
ZOEKEN

Samenvatting

Tandartsen willen natuurlijk het liefst dat patiënten zich netjes gedragen en doen wat we van hen vragen. Mond open, goed poetsen, op tijd betalen. Ze houden er niet zo van als patiënten zich ongepast gedragen, onvoorspelbaar of onberekenbaar zijn.

5.1 Inleiding

Tandartsen willen natuurlijk het liefst dat patiënten zich netjes gedragen en doen wat we van hen vragen. Mond open, goed poetsen, op tijd betalen. Ze houden er niet zo van als patiënten zich ongepast gedragen, onvoorspelbaar of onberekenbaar zijn. De realiteit is echter dat een deel van de patiënten afwijkend, onaangepast of ‘abnormaal’ gedrag vertoont en voldoet aan de criteria van een psychische of psychopathologische stoornis. Soms heeft dit een negatieve invloed op de coöperatie van de patiënt. In de praktijk spreekt men dan vaak over lastige of moeilijk behandelbare patiënten.
Het zogeheten lifetime prevalentiecijfer van psychische aandoeningen ligt in Nederland op 40%: dus vier op de tien mensen maken in hun leven een psychische aandoening door (Bijl et al., 1997). Bij een deel van deze mensen is deze aandoening van tijdelijke aard. Uit epidemiologisch onderzoek komt naar voren dat de puntprevalentie (point prevalence) van het hebben van een psychisch ziektebeeld lijkt op dat van een griep: op een bepaald moment heeft een kwart van de Nederlanders er last van. Tabel 5.1 geeft een overzicht van de meest frequent voorkomende psychische stoornissen op basis van landelijk epidemiologisch onderzoek.
Tabel 5.1
Prevalentie van de meest voorkomende psychische stoornissen onder volwassenen in Nederland, onderverdeeld naar lifetime prevalentie (ooit aan geleden) en het vóórkomen ervan in de voorgaande twaalf maanden (Bijl et al., 1997).
stoornis
lifetime prevalentie (%)
voorgaande 12 maanden (%)
angststoornissen
19,3
12,4
– enkelvoudige fobie
10,1
7,1
stemmingsstoornissen
19,0
7,6
– depressie
15,4
5,8
verslavingen
18,7
8,9
– middelenmisbruik
12,4
4,9
eetstoornissen
0,7
– boulimia
0,6
0,4
ten minste één diagnose
41,2
23,5
Omdat ook mensen met psychische klachten behoefte hebben aan tandheelkundige zorg, krijgen we als tandarts met deze patiëntencategorie te maken. Dan is het belangrijk dat het tandheelkundig team deze patiënt herkent, zodat het behandelplan kan worden aangepast aan de patiënt of dat andere, passende maatregelen kunnen worden genomen, zoals verwijzing.

5.2 Soorten psychische aandoeningen

Er worden grofweg twee typen psychische stoornissen onderscheiden (American Psychiatric Association, 2000; De Jongh, 2004).
Een stoornis in strikte zin ; dat wil zeggen, een kwaal die men kan krijgen en waarvan men doorgaans weer kan genezen. Voorbeelden van deze categorie zijn angststoornissen (met name fobieën), stemmingsstoornissen (bijvoorbeeld depressie) en alcoholverslaving. Deze worden ook wel As-I-stoornissen genoemd.
Een As-II-stoornis of persoonlijkheidsstoornis kan worden gedefinieerd als een psychische aandoening met een duurzaam en vrijwel onveranderlijk patroon van innerlijk beleven en gedragsmatig functioneren, dat al in de puberteit of in de vroege volwassenheid is ontstaan. Men spreekt dus pas van een persoonlijkheidsstoornis wanneer iemands persoonlijkheidseigenschappen uitgesproken inflexibel en onaangepast zijn. In tabel 5.2 is een overzicht opgenomen van de verschillende stoornissen en de belangrijkste kenmerken.
Tabel 5.2
Diverse persoonlijkheidsstoornissen met hun belangrijkste kenmerken.
persoonlijkheidsstoornis
belangrijkste kenmerken
paranoïde
-wantrouwen
-achterdocht
schizoïde
-afstandelijkheid
-beperkte emotionele expressie
schizotypische
-sociale en intermenselijke beperkingen
-cognitieve en perceptuele vervormingen
-eigenaardigheden
antisociale
gebrek aan achting voor en schending van rechten van anderen
borderline
instabiliteit in intermenselijke relaties
theatrale
buitensporige emotionaliteit en aandacht vragen
narcistische
-grootheidsgevoelens
-behoefte aan bewondering
-gebrek aan empathie
ontwijkende
-geremdheid in gezelschap
-gevoel van tekortschieten
-overgevoeligheid voor een negatief oordeel
afhankelijke
-onderworpen gedrag
-angst in de steek gelaten te worden
obsessieve-compulsieve
preoccupatie met ordelijkheid, perfectionisme en beheersing van psychische en intermenselijke processen

5.3 Somatisch of psychisch?

Een onderscheid naar somatische of psychische ziektebeelden is niet eenvoudig te maken. Vaak is er sprake van een wisselwerking tussen tandheelkundige klachten en psychosociale factoren. Zo is somberheid een begrijpelijke reactie op langdurige klachten, waaronder chronische aangezichtspijn, gewrichtspijn en andere aandoeningen met een onduidelijke oorsprong of een slechte prognose, zoals mondbranden. En omgekeerd heeft iemand met een depressief beeld meestal weinig interesse voor een gezonde mond. Er zijn immers wel andere, belangrijker problemen om zich zorgen over te maken.
Onderzoek naar de mogelijk psychische oorzaken en onderhoudende factoren van een tandheelkundige klacht, en de conclusie of er al dan niet sprake is van psychische disfunctioneren, liggen vanzelfsprekend niet in de eerste plaats op het terrein van de tandarts zelf. Een dergelijke vorm van diagnostiek dient te gebeuren door een professioneel geschoolde hulpverlener of een instantie; in ieder geval iemand die daarin is gespecialiseerd, zoals een klinisch psycholoog of psychiater. Door goed te luisteren en goed te observeren van in het oog springend of afwijkend gedrag van patiënten, moet de tandarts echter ook in staat zijn zijn of haar vermoedens te onderbouwen of er al dan niet sprake is van een psychische stoornis in plaats van een zuiver tandheelkundig probleem.
Lang niet alle stoornissen hebben consequenties voor de tandheelkundige praktijk en interfereren met de behandeling. Een aantal stoornissen wel, om verschillende redenen. De psychische aandoeningen die voor de algemeen practicus het meest relevant zijn, kunnen worden onderverdeeld in de volgende vier categorieën (De Jongh, 2004). Aandoeningen die aanleiding geven tot:
1
eigenaardig, impulsief of agressief gedrag;
 
2
angst als belemmering voor het uitvoeren van de tandheelkundige behandeling;
 
3
onverklaarde tandheelkundige klachten;
 
4
schadelijke effecten op het mond-kaakstelsel.
 
Deze categorieën worden hierna kort besproken.

5.3.1 Eigenaardig, impulsief of agressief gedrag

Er zijn mensen die raar overkomen. Omdat ze er ongewoon uitzien, omdat ze zich vreemd of onverzorgd kleden, of omdat ze zich op een bijzondere manier gedragen. Het vertonen van eigenaardig, bizar, impulsief en excentriek gedrag kan een aanwijzing zijn van een psychiatrische stoornis, zoals een psychose of schizofrenie. Doordat zij het contact met de werkelijkheid verliezen, worden zij vreemd en eigenaardig gevonden.
Een jonge vrouw bezoekt de praktijk. Ze beweegt zich vreemd. Ze vraagt of de ramen open kunnen, omdat de lucht haar zal bedwelmen. Het maken van een röntgenfoto is onmogelijk, omdat ze denkt dat er daardoor gedachten uit haar hoofd worden gehaald, zonder dat zij zich daartegen zou kunnen verzetten. Contact leggen is nauwelijks mogelijk. Soms lacht ze hard zonder duidelijke aanleiding.
Schizofrenie is een klinisch syndroom dat onder meer wordt gekenmerkt door psychotische episoden, wanen, hallucinaties, verward en onsamenhangend denken of bizar gedrag. Tijdens een psychose verliezen patiënten het contact met de werkelijkheid, omdat zij niet in staat zijn een onderscheid te maken tussen feit en fictie. Dat wil zeggen, tussen de prikkels die hen vanuit de buitenwereld bereiken en de waarnemingen en gedachten die ontspruiten aan hun eigen geest. Dit gebrek aan reality testing kan het dagelijks leven van de patiënt behoorlijk belemmeren. Vooral de voor psychose kenmerkende wanen (irreële, stellige en onwankelbare overtuigingen) en hallucinaties (onjuiste zintuiglijke waarneming) hebben een behoorlijk ontregelende en invaliderende invloed. In tabel 5.3 staat een aantal verschillende typen wanen onderverdeeld naar de inhoud van de waan.
Tabel 5.3
Verschillende typen wanen
-betrekkingswaan (de waan dat allerlei gebeurtenissen op hem of haar betrekking hebben)
-paranoïde waan (denken dat men bedreigd, benadeeld, vergiftigd wordt)
-ziekte- of hypochondere waan (de waan ernstig ziek te zijn of te worden)
-grootheidswaan (de waan Jezus of Napoleon te zijn)
-armoedewaan (de waan geruïneerd te zijn)
-zondewaan (de waan een niet te vergeven zonde begaan te hebben)
Een waandenkbeeld dat binnen de tandheelkunde soms wordt aangetroffen, is dat de patiënt na het maken van een vulling ervan overtuigd is dat er een ontvanger of een zender onder de vulling is aangebracht. Hoe men de patiënt ook van zijn ongelijk probeert te overtuigen, hij blijft met absolute zekerheid in zijn ongeloofwaardige overtuiging volharden. Ook het maken van een röntgenfoto zal hem niet aan zijn ideeën doen twijfelen.
Eigenaardig, impulsief, prikkelbaar, of zelfs regelrecht agressief gedrag, komt voor bij patiënten met symptomen van een ernstige psychiatrische aandoening, zoals schizofrenie . Hierbij is sprake van wanen, hallucinaties, verward en onsamenhangend denken of bizar gedrag. Maar ook sommige persoonlijkheidsstoornissen (bijvoorbeeld de borderline persoonlijkheidsstoornis en de antisociale persoonlijkheidsstoornis), en andere psychische aandoeningen waarbij de impulsen zijn ontremd, worden gekenmerkt door eigenaardig gedrag of ronduit agressief gedrag. De borderline persoonlijkheidsstoornis kenmerkt zich door het hebben van heftige en instabiele relaties, ongelukkige liefdes, angst in de steek gelaten te worden en het gevoel waardeloos te zijn. Maar ook door het uiten van zelfdestructieve impulsen, waaronder pogingen tot zelfdoding, en automutilatie , een onbedwingbare neiging het lichaam te beschadigen, vaak bedoeld als afleiding voor de emotionele pijn. Automutilatie komt vooral voor als krabben en snijden in het lichaam en dan met name in de armen, maar ook in de mond (krabben in het tandvlees; zie afbeelding 5.1).
Ontremming van impulsen, waaronder agressie, kan ook optreden als onderdeel van verslavingen of een aantal meer specifiek psychiatrische en neurologische aandoeningen.

5.3.2 Angst als belemmering voor het uitvoeren van de tandheelkundige behandeling

In veel gevallen komt aanwezige psychopathologie niet zodanig tot uiting in het gedrag van de patiënt dat de uitvoering van de tandheelkundige behandeling er ernstig door wordt belemmerd. Er is echter een aantal uitzonderingen. Dat geldt bijvoorbeeld voor patiënten met een beperkte coöperatie ten aanzien van de behandeling, zoals degenen die last hebben van spanningen en angst. Er is een aantal verschillende typen zogenoemde angststoornissen te onderscheiden. In het classificatiesysteem van psychische stoornissen, de Diagnostic and Statistical Manual of mental disorders – kortweg de DSM-IV-TR, wordt een onderscheid gemaakt naar zeven typen (zie tabel 5.4).
Tabel 5.4
Angststoornissen met hun belangrijkste kenmerken.
angststoornis
kenmerken
paniekstoornis
regelmatig optredende paniekaanvallen waarbij sprake is van intense angst en het gevoel te sterven of gek te worden
obsessieve-compulsieve stoornis
steeds weer dezelfde dingen denken of doen
posttraumatische stress-stoornis
herhaaldelijk optredende herinneringen aan nare gebeurtenissen, vermijdingsreacties en extreme alertheid
gegeneraliseerde angststoornis
zorgen en angstsymptomen die bijna continu ervaren worden
agorafobie
angst om op plaatsen terecht te komen waar je niet weg kunt als je een paniekaanval krijgt
sociale angststoornis
angst voor het betreden van sociale situaties uit angst voor vernedering
specifieke fobie
angst voor specifieke dingen of situaties, zoals het reizen met vliegtuigen, het gebruik van liften, confrontaties met insecten, hoogten, onweer, honden of tandheelkundige ingrepen
De bekendste angststoornis is de fobie. Een fobie is een persistente, excessieve en irrationele angst voor een object of een situatie die in feite niet gevaarlijk is. Deze angst leidt doorgaans tot een sterke neiging de angstopwekkende situatie te vermijden, ondanks dat de betrokkene erkent dat dit niet reëel is. Men neemt aan dat milde vormen van fobieën relatief vaak voorkomen en dat één op de tien mensen hier last van heeft. Een bekend type fobie is extreme angst voor één of meer aspecten van de tandheelkundige behandeling (De Jongh, 2006). Deze fobie komt bij ongeveer 4% van de Nederlanders voor en vormt daarmee de meest voorkomende fobie in Nederland (Oosterink-Wubbe et al., 2009). Patiënten met deze angst vallen onder de DSM-categorie specifieke fobie , maar eigenlijk gaat het om een verzameling van diverse fobieën (bijvoorbeeld de fobie voor het geluid van de tandartsboor of de fobie voor verdovingsinjecties), die elk weer op een andere manier interfereren met het uitvoeren van een tandheelkundige behandeling. Voorbeelden zijn vrees voor confrontaties met (het geluid van) de tandartsboor, zogeheten bloed-letsel-injectie fobie (angst voor confrontaties met bloed, letsel of injecties) en de claustrofobie (angst voor het opgesloten zijn).
Er is aantal kenmerkende gedragingen die uit angst voortkomen en die ook in de relatie met de tandheelkundige behandeling frequent voorkomen (zie tabel 5.5).
Tabel 5.5
Kenmerkende gedragingen die voortkomen uit angst.
-vermijden van situaties waarin de angst ervaren kan worden
-situaties verlaten waarin de angst wordt gevoeld
-proberen het leven zo in te richten dat stimuli die aan de angst herinneren niet meer voorkomen
-wegstoppen van gedachten die te maken hebben met de angst
De angststoornis die in de tandartspraktijk, na de specifieke fobie voor tandheelkundige ingrepen, het vaakst voorkomt, is de paniekstoornis.
Carla heeft sinds de dood van haar ouders last van aanvallen van benauwdheid, duizeligheid en hartkloppingen, die plotseling en zonder aanleiding optreden. Tijdens zo’n aanval heeft ze het gevoel dat haar keel wordt dichtgeknepen, moet ze kokhalzen en vreest ze dood te zullen gaan. De aanvallen duren vijf minuten tot een kwartier en treden gemiddeld eenmaal per week op. Zij doen zich vooral voor op plaatsen waar veel mensen zijn, zoals warenhuizen, bioscopen en treinen. Uitgebreid medisch onderzoek kon geen ziekte aantonen en de huisarts vertelde haar dat het hyperventilatie was. Carla komt nu, na ruim vijftien jaar, voor het eerst weer bij de tandarts. Ze is extreem bang en heeft een groot aantal forse caviteiten. Als Carla in de stoel ligt, klaagt ze over prikkelende sensaties in haar vingers, een versnelde hartslag en spanning in haar keel. Er wordt een afspraak gemaakt voor behandeling, maar deze afspraak wordt enkele dagen later weer afgezegd vanwege de angst tijdens de behandeling een aanval te krijgen.
In de voorgaande casus vallen de frequent terugkerende paniekaanvallen het meest op. Deze aanvallen van heftige angst gaan doorgaans gepaard met een gevoel dood te gaan, gek te worden of iets onbeheersts te zullen doen. Kenmerk van paniekaanvallen is dat zij onverwachts en in bijna elke situatie kunnen optreden. Zij kunnen samengaan met een grote verscheidenheid aan fysieke symptomen, zoals ademnood of een verstikkend gevoel, duizeligheid, hartkloppingen, trillen, pijn op de borst, transpireren, verdoofde of prikkelende sensaties en vlagen van koude of warmte. De extreme angst is in dit geval dus niet het gevolg van specifieke stimuli of situaties en wordt niet gekarakteriseerd door extreem vermijdingsgedrag, zoals bij fobieën het geval is.

5.3.3 Onverklaarde tandheelkundige klachten

Het komt nogal eens voor dat een patiënt aangeeft pijn te hebben, maar dat het de tandarts domweg niet lukt om de oorzaak van de gepresenteerde klacht vast te stellen. Men spreekt dan van een onverklaarde tandheelkundige klacht. In deze gevallen is het zinvol, voordat er tandheelkundig wordt ingegrepen, te onderzoeken of er sprake is van een psychische component die de klachten wel kan verklaren.
Wanneer een patiënt lichamelijke klachten heeft zonder dat er een ziekteproces kan worden aangetoond dan spreken we over somatisatie of somatisering . Deze termen verwijzen naar de aanname dat psychische spanningen worden ‘vertaald’ in lichamelijke klachten. Deze klachten worden tegenwoordig aangeduid met de term somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten (SOLK). De lichamelijke klachten duren in dat geval langer dan enkele weken en adequaat medisch onderzoek levert geen somatische aandoening op die de klacht voldoende verklaart. Daarbij gaat het in de meeste gevallen om klachten waarvan de oorzaak niet meteen duidelijk is en die weinig samenhang vertonen met hetgeen men op grond van tandheelkundige kennis, ervaring en/of röntgenbeelden zou verwachten. Om ongewenste verrassingen te voorkomen, is het van belang somatiserende patiënten vroegtijdig te herkennen, zodat zorgvuldige richtlijnen over de behandelingsnoodzaak geformuleerd kunnen worden. Zo moet een behandelaar goed op z’n hoede zijn als een patiënt een groot aantal (pijn)klachten rapporteert, wanneer de tandarts zich afvraagt hoe het mogelijk is dat restauraties opmerkelijk vaak moeten worden overgemaakt of adequaat uitgevoerde endodontische behandelingen telkens niet het gewenste succes blijken te hebben en uiteindelijk tot apexresecties of extracties leiden.
Een andere categorie patiënten bij wie de psychische aandoening verweven is met het al dan niet aanwezig zijn van somatische klachten, gelooft een ernstige ziekte onder de leden te hebben. We spreken van hypochondrie als het idee of de angst aan een levensbedreigende ziekte te leiden, ondanks de geruststelling van arts of tandarts, het denken en doen van de patiënt chronisch domineert. Patiënten met een bovenmatige angst voor ziekten proberen in het algemeen hun angsten op een dwangmatige manier onder controle te houden. Dat kan ertoe leiden dat zij hun lichaam voortdurend onderzoeken op symptomen van ziekte. Allerlei fysieke eigenaardigheden (zwellingen, vlekken en pijn) kunnen dan automatisch gedachten aan ziekte en dood oproepen. Het controleren op knobbeltjes en vlekjes kan tot angstafname leiden, maar ook tot toename ervan. Worden geen onregelmatigheden gevonden, dan neemt de angst af; worden echter onverklaarbare knobbeltjes, plekjes of vlekjes gevonden, dan neemt de angst juist toe. Dikwijls is het probleem bij hypochonders dat er zeer degelijk wordt gecontroleerd. Hierdoor merken ze lichamelijke eigenaardigheden vaker op. Ook het voortdurend betasten kan echter leiden tot een toename van de zwelling en pijn. De reactie van de patiënt op deze veranderingen kan de preoccupatie en spanning verder doen toenemen (zie afbeelding 5.2).
Belangrijk is ook de iatrogene kant van de klachten in de gaten te houden. Als de tandarts besluit tot verwijzing, bijvoorbeeld naar een kaakchirurg, dan is de kans groot dat deze zijn eigen uitgebreide onderzoek doet. Ook kunnen hierdoor normale variaties in lichamelijk functioneren die tot dan toe onopgemerkt waren gebleven, aan het licht komen en als afwijkend worden geïnterpreteerd. Op deze manier kan een gericht onderzoek het klachtenpatroon verergeren. Er hoeft wat dat betreft maar weinig te gebeuren.
U heeft een patiënt die al maanden de deur bij u plat loopt, omdat hij een tumor vreest te hebben aan zijn tong. Hij heeft al een tijdje last van tintelingen. De angstige gedachte een ernstige ziekte onder de leden te hebben verstoort zijn leven. Niet onterecht, want hij heeft een artikel gelezen over zijn favoriete zanger die onlangs als gevolg van eenzelfde soort tumor is overleden. U kunt in eerste instantie niets abnormaals ontdekken en u heeft hem meermaals verzekerd dat hij zich nergens zorgen over hoeft te maken. Zo gaat dat al een tijdje, maar de patiënt denkt toch nog steeds heel erg ziek te zijn. Nu bezoekt hij uw spreekuur omdat hij een rode verkleuring op het midden van zijn tong heeft waargenomen. Zou het kunnen dat de patiënt tijdens het inspecteren van zijn tong voor de spiegel zo lang heeft gewreven dat deze er daardoor rood en gezwollen uitziet? Of is er echt iets aan de hand? U twijfelt. Veel serieuze aandoeningen beginnen immers betrekkelijk onschuldig. Toch maar doorsturen voor verder onderzoek naar de kaakchirurg? Om hem gerust te stellen. U realiseert zich echter tegelijkertijd dat er een kans bestaat dat hij door een goede uitslag niet direct zal zijn gerustgesteld. Dit zou hem, paradoxaal genoeg, weleens alleen maar nog angstiger kunnen maken. Wat te doen?
Omdat patiënten met hypochondrie door tandartsen niet altijd worden herkend, worden zij helaas nog te vaak afgedaan als zeurende en uiterst vervelende patiënten. Wanneer de tandarts de rol van de psychische component in het klachtenpatroon echter doorziet en eenmaal op het spoor van hypochondrie is gezet, doet hij er goed aan de patiënt zo ver zien te krijgen dat deze wil meewerken aan een psychologische benadering. Deze bestaat eruit met de patiënt te trachten zo veel mogelijk een vorm van ‘management’ van het ziektegedrag af te spreken. Bijvoorbeeld door op vaste tijden afspraken met de patiënt te maken. Dan wordt op een geruststellende en begripvolle wijze gerichte informatie gegeven over klachten en hoe het lichaam in elkaar zit.
Een andere groep patiënten is zo gepreoccupeerd met een bepaald aspect van het uiterlijk en de lichamelijke afwijking is tegelijkertijd zo gering dat de bezorgdheid daarover duidelijk overdreven is. In dat geval is er mogelijk sprake van een psychisch ziektebeeld met de naam Body Dysmorfic Disorder (BDD), ook wel dysmorfofobie genoemd. Wie aan deze aandoening lijdt, leeft met een voortdurende ontevredenheid over het uiterlijk van zijn of haar lichaam. De bezorgdheid over de vermeende onvolkomenheid is vaak zo sterk dat de persoon een plastisch chirurg, huidarts, orthodontist of een tandarts benadert met de vraag het defect te verwijderen of te veranderen. Het is verstandig patiënten met uitzonderlijke wensen op esthetisch gebied, alvorens tot behandeling over te gaan, te screenen op kenmerken van BDD. Dit geldt eens te meer voor settings (orthodontie, kaakchirurgie) waar mensen zich aanmelden of naar worden verwezen voor irreversibele, operatieve ingrepen, zoals osteotomieën van het aangezicht.

5.3.4 Schadelijke effecten op het mond-kaakstelsel

Een andere categorie van problemen heeft te maken met de gevolgen van de psychische aandoening voor de mondgezondheid van de patiënt. Dit geldt bijvoorbeeld voor uitgebreide erosies van gebitselementen bij mensen met eetstoornissen. Een ander voorbeeld zijn patiënten met stemmingsstoornissen , depressieve patiënten die problemen ondervinden met de zelfzorg en het uitvoeren van mondhygiënische maatregelen.
Christa ziet eruit als een skelet, maar ontkent dat er iets aan de hand is. Zij is op school actief en sport elke dag twee uur, zij doet dan onder meer aan fietsen, hardlopen en zwemmen. Toch eet ze heel weinig, alleen wat yoghurt en fruit. Het valt de tandarts op dat haar handen koud en cyanotisch zijn. Haar voortanden zijn sterk verkort door slijtage als gevolg van een combinatie van abrasie en erosie. En ook op de vlakken die geen contact met elkaar maken, vooral de palatale vlakken, is er sprake van uitgebreide tanderosie. Zij klaagt over een regelmatig optredend gevoel van monddroogheid.
Eten en gewicht zijn voor veel mensen een probleem. De boodschap van de media waarmee de vrouw tegenwoordig wordt gebombardeerd, is duidelijk: slank is een voorwaarde om mooi gevonden te worden en de sleutel tot romantiek, rijkdom en succes. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat veel vrouwen zich voortdurend bewust zijn van hun figuur. Ze zien er aantrekkelijk uit, maar vinden zichzelf toch te dik. Men spreekt echter pas over een eetstoornis als de ernst van de symptomen zodanig is dat het normaal functioneren van de persoon wordt belemmerd. Het diagnostisch classificatiesysteem DSM-IV-TR onderscheidt twee typen eetstoornissen: anorexia nervosa en boulimia nervosa . Beide stoornissen worden gekenmerkt door een allesoverheersende preoccupatie met de vorm en omvang van het lichaam. In het geval van anorexia nervosa heeft de persoon een zeer laag lichaamsgewicht ten gevolge van zelfopgelegde uithongering. Opmerkelijk is, dat de gedachte en de angst om dik te zijn niet verdwijnen bij voortschrijdend gewichtsverlies. Er zijn twee subgroepen anorexia-nervosapatiënten: het vreetbuien/purgerende type en het beperkende type . In het eerste geval doet de patiënt al het mogelijke om het voedsel zo snel mogelijk weer uit het lichaam te verwijderen. Purgeren doet de patiënt door het zelf opwekken van braken en het gebruik van laxeermiddelen, klysma’s en middelen die de vochtafscheiding stimuleren. De braakreflex wordt opgewekt door een vinger, een tandenborstel of een ander voorwerp in de keel te steken. Het beperkende anorexia-nervosatype is in staat de voedselinname te beperken, heeft geen last van vreetbuien en hoeft daarom geen toevlucht te nemen tot purgeren. De bloeddruk is laag en de hartslag vertraagd. De ondervoeding kan ook leiden tot slaapstoornissen en depressie. Een ander zichtbaar kenmerk van de anorexiapatiënt is dat door de ondervoeding de vingers en tenen koud zijn en blauw-paars van kleur worden. Vaak is er ook sprake van haaruitval en heeft het haar een dof aspect.
Net als anorectische patiënten zijn patiënten met boulimia nervosa bang voor gewichtstoename. In tegenstelling tot anorexia nervosa hebben mensen met boulimia nervosa een normaal tot bovengemiddeld gewicht. Kenmerkend is het patroon van vreetbuien en compensatiegedrag bestaande uit extreme pogingen om gewichtstoename te voorkomen. Hiervoor worden dezelfde methoden gebruikt als patiënten met anorexia nervosa gebruiken, namelijk purgeren, lijnen, overdadig sporten en het gebruik van laxerende en vochtafdrijvende middelen. Net als bij anorexia nervosa zijn er twee subtypen boulimia-nervosapatiënten: het purgerende type en het niet-purgerende type , waarbij de laatste categorie gebruikmaakt van vasten en overmatige lichaamsbeweging om de gewichtstoename te voorkomen.
Eetstoornissen zijn niet zonder gevaar voor de gezondheid van het mondgebied. De uithongeringsverschijnselen die voorkomen onder patiënten met anorexia nervosa leiden ertoe dat hun algemene afweer wordt verminderd, waardoor het risico op mondontstekingen toeneemt. Daarnaast staan de gebitselementen en het bovenste deel van het spijsverteringskanaal door het veelvuldig purgeren bloot aan de zure maaginhoud. De etsende werking van maagzuur leidt gemakkelijk tot blijvende aantasting van gebitselementen. Het tandoppervlak ontkalkt, waarbij occlusale, incisale, maar voornamelijk palatale vlakken van de bovenelementen (vooral de frontelementen), worden aangetast. Dit kan onder meer leiden tot een sterke reductie van de lengte van de klinische kronen in het front (zie afbeelding 5.3). Deze tandslijtage wordt verder versterkt door het poetsen van de tanden direct na het vomeren. Verschijnselen van tanderosie worden echter meestal pas zichtbaar wanneer de patiënt minstens een half jaar aan deze afwijking lijdt. Andere gevolgen van de etsende werking van maagzuur zijn mucosale irritaties, pijnlijke ontsteking van de speekselklieren en ontstekingen in de slokdarm.
Wat de behandeling betreft, is het verstandig te patiënt te adviseren het aantal zuurmomenten per dag te verminderen, de gebitselementen na het braken en na een maaltijd met zure voedingsmiddelen niet te poetsen, maar te reinigen met water, of te bufferen met melk.
Anorexia nervosa is beslist niet zeldzaam en de afgelopen decennia is het voorkomen ervan zelfs sterk toegenomen. Een vroegtijdige herkenning is belangrijk, omdat door onmiddellijk ingrijpen veel leed, waaronder het zichzelf letterlijk doodhongeren, kan worden voorkomen. Daarom is het belangrijk de patiënt zo spoedig mogelijk te motiveren deskundige hulp te zoeken.
Sommige mensen hebben last van depressieve gevoelens die zo lang aanhouden en zo intens en buitenproportioneel zijn dat ze het functioneren aantasten. In dat geval is er naar alle waarschijnlijkheid sprake van een stemmingsstoornis , ofwel een complex van symptomen waarin de depressieve stemming centraal staat. De meest voorkomende symptomen van een depressie zijn somberheid, lusteloosheid, een negatief zelfbeeld, eet- en slaapstoornissen en zelfverwaarlozing. Het zal duidelijk zijn dat als er sprake is van onvoldoende zelfzorg, dit niet het juiste moment is om uitgebreid kroon- of brugwerk uit te voeren. Tijdens een depressieve episode hebben patiënten er namelijk doorgaans veel moeite mee taken te beginnen en af te ronden. Daarnaast kan de medicatie die bij antidepressiva wordt voorgeschreven, tot verminderde speekselsecretie en tot een verhoogd risico op mondpathologie leiden. In combinatie met de slechte mondhygiëne en het afwijkend eetpatroon van depressieve mensen kan dit onder andere tot progressieve cariës en parodontopathieën leiden.

5.4 Discussie

Psychische stoornissen komen frequent voor en kunnen in hun beloop enorm van elkaar verschillen. Daardoor heeft niet elke psychische aandoening consequenties voor de tandheelkundige praktijk en zijn niet alle mensen met een psychische aandoening lastige of moeilijk behandelbare patiënten. Er is echter een aantal categorieën aandoeningen dat met de tandheelkundige behandeling kan interfereren of deze kan belemmeren. Deze kunnen als volgt worden ingedeeld: eigenaardig, impulsief of agressief gedrag, angst als belemmering voor het uitvoeren van de tandheelkundige behandeling, onverklaarde tandheelkundige klachten en directe schadelijke effecten op het gebit. Sommige van deze aandoeningen doen zich maar een enkele keer voor en verdwijnen na adequate psychotherapeutische behandeling. In andere gevallen gaat het om een chronische aandoening en blijft dit het gehele leven een onderwerp van zorg, met periodes van verbetering en terugval. Bekend is dat de meeste mensen die adequate psychotherapeutische of psychiatrische (lees: medicamenteuze) behandeling nodig hebben, deze nooit krijgen en het vele jaren duurt voordat de juiste diagnose is gesteld. Het tandheelkundig team kan daar een rol in spelen. Zo kan het gebeuren dat een eetstoornis of een depressie door de tandarts als eerste wordt herkend. Net zoals geldt voor een aantal somatische ziektebeelden, zoals hypertensie en diabetes, kunnen vroegtijdige herkenning en behandeling leiden tot een gunstiger beloop van het ziektebeeld. Er is dus wel een zeker belang bij het (vroegtijdig) signaleren – en daarna adequaat verwijzen – van patiënten met bepaalde vormen van psychopathologie naar een psycholoog of psychiater voor verdere diagnostiek en behandeling. Het verstandigste is als dit via de huisarts gebeurt. Hierdoor kunnen onnodige behandelingen maar ook ongemak en frustratie, zowel bij de patiënt als bij de behandelaar, worden voorkomen.

5.5 Conclusie en samenvatting

Een kwart van de Nederlanders voldoet aan de diagnostische criteria van een psychische aandoening (ook wel psychiatrische stoornis of psychopathologie genoemd). Soms zijn dit mensen die ronduit vreemd, afwijkend of bizar gedrag vertonen en heeft hun ziektebeeld een negatieve invloed op de cooperatie van de patiënt. We spreken dan van lastige of moeilijk behandelbare patiënten. Het is belangrijk dat het tandheelkundig team over psychopathologische kennis beschikt, zodat het daarbij behorend gedrag wordt herkend en het behandelplan hierop kan worden aangepast of dat andere, passende maatregelen worden genomen om deze patiënten te kunnen behandelen en te begeleiden.

Onze productaanbevelingen

BSL Tandarts Totaal

Met BSL Tandarts Totaal houdt u eenvoudig en efficiënt uw vak bij. Met dit abonnement krijgt u tijdschrift TandartsPraktijk in de bus, heeft u toegang tot een groot aantal tandheelkundige boeken en geaccrediteerde nascholing, waaronder de TP Kennistoetsen. Alles in uw eigen tijd en wanneer het u het beste uitkomt. Op BSL Tandarts Totaal vindt u betrouwbare en actuele vakinformatie om u nóg beter te maken in uw vak.


Literatuur
go back to reference American Psychiatric Association. Diagnostic and statistical manual of mental disorders (4e editie). Washington, DC: American Psychiatric Association, 2000. American Psychiatric Association. Diagnostic and statistical manual of mental disorders (4e editie). Washington, DC: American Psychiatric Association, 2000.
go back to reference Bijl RV, Zessen G van, Ravelli A. Psychiatrische morbiditeit onder volwassenen in Nederland: Het NEMESIS-onderzoek II. Prevalentie van psychiatrische stoornissen. Ned Tijdschr Geneeskd 1997;141:2453-60. Bijl RV, Zessen G van, Ravelli A. Psychiatrische morbiditeit onder volwassenen in Nederland: Het NEMESIS-onderzoek II. Prevalentie van psychiatrische stoornissen. Ned Tijdschr Geneeskd 1997;141:2453-60.
go back to reference Jongh A de. Angst voor de tandheelkundige behandeling. Assen: Van Gorcum, 2006. Jongh A de. Angst voor de tandheelkundige behandeling. Assen: Van Gorcum, 2006.
go back to reference Jongh A de. ‘Lastige’ patiënten in de tandartspraktijk: over psychische problemen en de gevolgen voor het behandelplan. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2004. Jongh A de. ‘Lastige’ patiënten in de tandartspraktijk: over psychische problemen en de gevolgen voor het behandelplan. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2004.
go back to reference Oosterink-Wubbe F, Jongh A de, Hoogstraten J. Prevalence of dental fear and phobia relative to other fear and phobia subtypes. Eur J Oral Sci 2009;117:135-43. Oosterink-Wubbe F, Jongh A de, Hoogstraten J. Prevalence of dental fear and phobia relative to other fear and phobia subtypes. Eur J Oral Sci 2009;117:135-43.
Metagegevens
Titel
5 De moeilijk behandelbare patiënt in de tandartspraktijk
Auteur
Prof. dr. A. de Jongh
Copyright
2013
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
DOI
https://doi.org/10.1007/978-90-313-9092-2_5