Skip to main content
Top

2015 | OriginalPaper | Hoofdstuk

5 Bekkengordel en been

Auteurs : Prof. dr. A.H.M. Lohman, Drs. A. Zuidgeest

Gepubliceerd in: Vorm en beweging

Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum

share
DELEN

Deel dit onderdeel of sectie (kopieer de link)

  • Optie A:
    Klik op de rechtermuisknop op de link en selecteer de optie “linkadres kopiëren”
  • Optie B:
    Deel de link per e-mail

Samenvatting

De onderste extremiteit wordt, evenals de schoudergordel en de arm, in twee gedeelten besproken. Het eerste deel handelt over de bekkengordel en het bovenbeen, het tweede deel over het onderbeen en de voet. Bij de bespreking van de bewegingen wordt in dit hoofdstuk alleen ingegaan op de functies die de spieren vervullen wanneer het been als vrije extremiteit beweegt. De werkingen van de spieren bij houding en beweging, wanneer het lichaam met de voeten op de grond staat, komen in hoofdstuk 8 ter sprake.
Woordenlijst
I. Bekkenbodemspieren
A. Diaphragma pelvis
Functie: draagt en ondersteunt de bekkeningewanden, verhoogt de intra-abdominale druk; houdt de flexura perinealis van het rectum in stand (m. puborectalis).
Innervatie: plexus sacralis (S3, S4).
1. M. coccygeus (p. 242)
Loopt van de spina ischiadica naar de laterale rand van het onderste deel van het os sacrum en het bovenste deel van het os coccygis.
2. M. levator ani (p. 242)
Bestaat uit 1 m. pubococcygeus: ontspringt van het corpus ossis pubis, insereert aan de rectumwand, het lig. anococcygeum en het os coccygis, vormt achter het rectum de m. puborectalis, en 2 m. iliococcygeus: ontspringt van de arcus tendineus m. levatoris ani en insereert aan het lig. anococcygeum en het os coccygis.
B. Diaphragma urogenitale
Functie: draagt en ondersteunt de bekkeningewanden.
Innervatie: n. pudendus (S2-S4).
3. M. transversus perinei profundus (p. 244)
Is uitgespannen tussen de rami van de beide ossa ischii.
4. M. sphincter urethrae (p. 244)
Komt alleen voor bij de man. Vormt een kringspier om de urethra en ligt deels in de wand van de urethra en deels in het diaphragma urogenitale.
II. Heupspieren
A. Ventrale spieren
5. M. iliopsoas (p. 254)
Bestaat uit een lang, mediaal deel (de m. psoas major) en een breed, lateraal deel (de m. iliacus). De m. psoas major ontspringt van de wervellichamen en de tussenwervelschijven Th12-L5 en van de processus costales L1-L5; de m. iliacus ontspringt van de fossa iliaca van het bekken.
De gemeenschappelijke eindpees van de twee spieren hecht vast aan de trochanter minor van het femur.
Functie: geeft een anteflexie van het bovenbeen.
Innervatie: plexus lumbalis (L2-L4), n. femoralis (L2-L4).
6. M. psoas minor (p. 255)
Is een kleine spier die op de voorzijde van de m. psoas major ligt.
Ontspringt van de wervellichamen Th12 en L1. Insereert met zijn lange eindpees aan de eminentia iliopubica van het bekken.
Functie: kantelt het bekken achterover.
Innervatie: plexus lumbalis (L2, L3).
B. Oppervlakkige dorsale spieren
7. M. gluteus maximus (p. 255)
Is een oppervlakkig gelegen, grote, ruitvormige spier.
Ontspringt, dorsaal van de linea glutea posterior, van de ala van het os ilium, van de fascia thoracolumbalis, van de dorsale zijden van het os sacrum en het os coccygis en van het lig. sacrotuberale.
Insereert in de tractus iliotibialis van het bovenbeen en aan de tuberositas glutea van het femur.
Functie: geeft een retroflexie en een exorotatie van het bovenbeen; bovendien geven de bovenste vezels van de spier een abductie van het bovenbeen.
Innervatie: n. gluteus inferior (L5, S2).
8. M. gluteus medius (p. 255)
Is een platte, driehoekige en dubbelgevederde spier waarvan het ventrale deel oppervlakkig ligt en het dorsale deel bedekt wordt door de m. gluteus maximus.
Ontspringt, tussen de lineae gluteae posterior en anterior, van de facies glutea van de ala van het os ilium en van de fascia glutea.
Insereert aan de trochanter major van het femur.
Functie: geeft een abductie van het bovenbeen; bovendien geven de voorste vezels van de spier een anteflexie en een endorotatie en de achterste vezels een retroflexie en een exorotatie van het bovenbeen.
Innervatie: n. gluteus superior (L4-S1).
9. M. gluteus minimus (p. 256)
Is een platte, driehoekige spier die geheel bedekt wordt door de m. gluteus medius. Ontspringt, tussen de lineae gluteae anterior en inferior, van de facies glutea van de ala van het os ilium.
Insereert aan de trochanter major van het femur.
Functie: geeft een anteflexie, een endorotatie en een abductie van het bovenbeen.
Innervatie: n. gluteus superior (L4-S1).
10. M. tensor fasciae latae (p. 256)
Is een platte, parallelvezelige spier die onmiddellijk onder de huid ligt.
Ontspringt van het voorste deel van de crista iliaca van het bekken.
Insereert in de tractus iliotibialis van het bovenbeen.
Functie: geeft een abductie van het bovenbeen; bovendien geven de ventrale vezels van de spier een anteflexie en de laterale vezels een endorotatie van het bovenbeen.
Innervatie: n. gluteus superior (L4-S1).
C. Diepe dorsale spieren
11. M. piriformis (p. 257)
Is een driehoekige spier.
Ontspringt, lateraal van de foramina sacralia pelvina ii-iv, van de facies pelvina van het os sacrum en van de incisura ischiadica major van het bekken.
Insereert met een korte eindpees aan de trochanter major van het femur.
Functie: geeft een exorotatie van het bovenbeen.
Innervatie: plexus sacralis (S1, S2).
12. M. obturatorius internus (p. 257)
Is een platte, driehoekige spier.
Ontspringt van de binnenzijde van de membrana obturatoria en, rondom het foramen obturatum, van het os coxae.
Insereert met een vrij lange, ronde pees in de fossa trochanterica van het femur.
Functie: geeft een exorotatie van het bovenbeen.
Innervatie: plexus sacralis (L5-S2).
13. M. gemellus superior (p. 257)
Is een kleine spier.
Ontspringt van de spina ischiadica van het bekken.
Insereert samen met de pezen van de m. obturatorius internus en de m. gemellus inferior in de fossa trochanterica van het femur.
Functie: geeft een exorotatie van het bovenbeen.
Innervatie: plexus sacralis (L5, S1).
14. M. gemellus inferior (p. 257)
Is een kleine spier.
Ontspringt van het tuber ischiadicum van het bekken.
Insereert samen met de pezen van de m. gemellus superior en de m. obturatorius internus in de fossa trochanterica van het femur.
Functie: geeft een exorotatie van het bovenbeen.
Innervatie: plexus sacralis (L5, S1).
15. M. quadratus femoris (p. 257)
Is een korte, parallelvezelige spier.
Ontspringt van het tuber ischiadicum van het bekken.
Insereert aan de crista intertrochanterica van het femur.
Functie: geeft een exorotatie van het bovenbeen.
Innervatie: plexus sacralis (L4-S1).
16. M. obturatorius externus (p. 257)
Is een driehoekige spier die het diepst ligt van alle heupspieren.
Ontspringt van de buitenzijde van de membrana obturatoria en, rondom het foramen obturatum, van het os coxae.
Insereert met een korte, ronde pees in de fossa trochanterica van het femur.
Functie: geeft een exorotatie van het bovenbeen.
Innervatie: n. obturatorius (L3, L4).
III. Bovenbeenspieren
A. Ventrale spieren
17. M. sartorius (p. 258)
Is een oppervlakkig gelegen, lange, dunne en parallelvezelige spier.
Ontspringt van de spina iliaca anterior superior van het bekken. Insereert, mediaal van de tuberositas tibiae, aan de facies medialis van de tibia en aan de fascia cruris.
Functie: geeft een anteflexie en een exorotatie van het bovenbeen, een buiging van het been en een endorotatie van het onderbeen.
Innervatie: n. femoralis (L2, L3).
18. M. quadriceps femoris (p. 259)
Is de grootste en sterkste spier van het lichaam; bestaat uit vier delen die elk een eigen oorsprong hebben.
De m. rectus femoris ontspringt van de spina iliaca anterior inferior en de bovenrand van het acetabulum van het bekken; de m. vastus lateralis ontspringt van de linea intertrochanterica, de trochanter major, de tuberositas glutea en het labium laterale van de linea aspera van het femur en van het septum intermusculare laterale van het bovenbeen; de m. vastus medialis ontspringt van de linea intertrochanterica en het labium mediale van de linea aspera van het femur en van het septum intermusculare mediale van het bovenbeen; de m. vastus intermedius ontspringt van het proximale twee derde deel van de voorkant en de laterale zijde van het femur en van het septum intermusculare laterale van het bovenbeen.
De vier delen van de spier hebben een gezamenlijke eindpees die via de patella en het lig. patellae insereert aan de tuberositas tibiae. Functie: geeft een strekking van het been; de m. rectus femoris geeft bovendien een anteflexie van het bovenbeen.
Innervatie: n. femoralis (L2-L4).
19. M. articularis genus (p. 260)
Is een platte en dunne spier.
Ontspringt, distaal van de oorsprong van de m. vastus intermedius, van de voorzijde van het femur.
Insereert aan het kapsel van het kniegewricht.
Functie: spant het kapsel van het kniegewricht.
Innervatie: n. femoralis (L3, L4).
B. Mediale spieren
20. M. pectineus (p. 260)
Is een nagenoeg vierhoekige spier die juist mediaal van de m. iliopsoas ligt.
Ontspringt, tussen het tuberculum pubicum en de eminentia iliopubica, van de ramus superior van het os pubis.
Insereert aan het proximale deel van de linea pectinea van het femur.
Functie: geeft een anteflexie, een adductie en een exorotatie van het bovenbeen.
Innervatie: n. femoralis (L2, L3), soms ook n. obturatorius (L2, L3).
21. M. adductor longus (p. 260)
Is een platte, driehoekige spier die mediaal van de m. pectineus ligt.
Ontspringt, juist onder het tuberculum pubicum, van het corpus van het os pubis.
Insereert aan het middelste twee vierde deel van het labium mediale van de linea aspera van het femur.
Functie: geeft een anteflexie, een adductie en een exorotatie van het bovenbeen.
Innervatie: n. obturatorius (L2, L3).
22. M. gracilis (p. 260)
Is een lange en dunne, parallelvezelige spier die geheel oppervlakkig ligt.
Ontspringt van het corpus en de ramus inferior van het os pubis.
Gaat reeds proximaal van de knie in zijn eindpees over; deze insereert, mediaal van de tuberositas tibiae, aan de facies medialis van de tibia en aan de fascia cruris.
Functie: geeft een anteflexie en een adductie van het bovenbeen, een buiging van het been en een endorotatie van het onderbeen.
Innervatie: n. obturatorius (L2-L4).
23. M. adductor brevis (p. 260)
Is een stevige, driehoekige spier die bij zijn oorsprong wordt bedekt door de m. pectineus en de m. adductor longus en, meer naar distaal, door de m. sartorius.
Ontspringt van het corpus en de ramus inferior van het os pubis.
Insereert aan het distale deel van de linea pectinea en aan het proximale deel van het labium mediale van de linea aspera van het femur.
Functie: geeft een anteflexie, een adductie en een exorotatie van het bovenbeen.
Innervatie: n. obturatorius (L2, L3).
24. M. adductor magnus (p. 260)
Is een grote en krachtige, driehoekige spier die uit drie delen bestaat. Alle delen ontspringen van het bekken en insereren aan het femur.
De pars superior ontspringt van de ramus inferior van het os pubis en van de ramus van het os ischii en insereert aan het proximale deel van het labium mediale van de linea aspera; de pars media ontspringt van de ramus van het os ischii en insereert aan het distale deel van het labium mediale van de linea aspera; de pars inferior ontspringt van het tuber ischiadicum en insereert aan het tuberculum adductorium.
Functie: alle drie delen geven een retroflexie en een adductie van het bovenbeen; bovendien geven de pars superior en de pars media een exorotatie en geeft de pars inferior een endorotatie van het bovenbeen.
Innervatie: partes superior en media door n. obturatorius (L3, L4), pars inferior door n. tibialis (L3, L4).
C. Dorsale spieren
25. M. biceps femoris (p. 262)
Is een lange spier die twee oorsprongskoppen heeft.
Ontspringt met het caput longum van het tuber ischiadicum van het bekken en met het caput breve van het middelste deel van het labium laterale van de linea aspera van het femur en van het septum intermusculare laterale van het bovenbeen.
Insereert met zijn dikke, ronde eindpees, die bij de knie begint, aan het caput van de fibula.
Functie: geeft een buiging van het been en een exorotatie van het onderbeen; bovendien geeft het caput longum een retroflexie van het bovenbeen.
Innervatie: caput longum door n. tibialis (S1, S2), caput breve door n. peroneus communis (L5-S2).
26. M. semitendinosus (p. 263)
Is een lange, slanke spier die, evenals het caput longum van de m. biceps femoris, bij zijn oorsprong bedekt wordt door de m. gluteus maximus.
Ontspringt, samen met het caput longum van de m. biceps femoris, van het tuber ischiadicum van het bekken.
Insereert met zijn lange, ronde eindpees, die in het distale deel van het bovenbeen begint, aan de facies medialis van de tibia.
Functie: geeft een retroflexie van het bovenbeen, een buiging van het been en een endorotatie van het onderbeen.
Innervatie: n. tibialis (L5-S2).
27. M. semimembranosus (p. 263)
Is een platte spier die van de drie ischiocrurale spieren het diepst gelegen is.
Ontspringt van het tuber ischiadicum van het bekken en bestaat eerst uit een membraanachtige pees die pas halverwege het bovenbeen overgaat in de spierbuik.
Insereert met een krachtige, ronde pees die vlak boven de knie begint, aan de condylus medialis van de tibia, aan het lig. popliteum obliquum van het kniegewricht en aan de fascia cruris. Functie: geeft een retroflexie van het bovenbeen, een buiging van het been en een endorotatie van het onderbeen.
Innervatie: n. tibialis (L5-S2).
IV Onderbeenspieren
A. Ventrale spieren
28. M. tibialis anterior (p. 294)
Is een oppervlakkig gelegen, driehoekige spier. Ontspringt van de condylus lateralis en het proximale tweederde deel van de facies lateralis van de tibia, van de membrana interossea tussen de tibia en de fibula en van de fascia cruris. Insereert met zijn eindpees, die in het distale deel van het onderbeen begint, aan de mediale en plantaire zijden van het os cuneiforme mediale en de basis van het os metatarsale i.
Functie: geeft een dorsaalflexie en een inversie van de voet.
Innervatie: n. peroneus profundus (L4-S1).
29. M. extensor digitorum longus (p. 295)
Is een lange, platte spier die, evenals de m. tibialis anterior, geheel oppervlakkig gelegen is. Ontspringt van de condylus lateralis en het proximale drievierde deel van de facies medialis van de fibula, van de membrana interossea tussen de tibia en de fibula en van de fascia cruris. Gaat vanaf het midden van het onderbeen over in een pees die zich aan de voorzijde van de enkel splitst in vijf kleine pezen; vier van deze pezen stralen uit in de dorsale aponeurosen van de 2e-5e teen, de vijfde pees (de m. peroneus tertius) insereert aan de dorsale zijde van de basis van het os metatarsale v.
Functie: geeft een dorsaalflexie en een eversie van de voet en een strekking in de mp-gewrichten en de proximale en distale ip-gewrichten van de 2e-5e teen.
Innervatie: n. peroneus profundus (L4-S1).
30. M. extensor hallucis longus (p. 296)
Is een lange, platte spier die tot vlak boven de enkel bedekt wordt door de vorige twee spieren.
Ontspringt van het middelste twee vierde deel van de facies medialis van de fibula en van de membrana interossea tussen de tibia en de fibula.
Insereert met zijn eindpees, die vlak boven de enkel begint, aan de dorsale zijde van de distale falanx van de grote teen.
Functie: geeft een dorsaalflexie van de voet en een strekking in het mp-gewricht en het ip-gewricht van de grote teen.
Innervatie: n. peroneus profundus (L4-S1).
B. Laterale spieren
31. M. peroneus longus (p. 297)
Is een lange, dubbelgevederde spier. Ontspringt van de condylus lateralis van de tibia, van het caput en het proximale twee derde deel van de facies lateralis van de fibula, van de septa intermuscularia van het onderbeen en van de fascia cruris.
Gaat in de distale helft van het onderbeen over in zijn eindpees; deze loopt eerst aan de achterzijde van de malleolus lateralis en vervolgens van lateraal naar mediaal onder de voet en insereert aan de plantaire zijde van het os cuneiforme mediale en aan de tuberositas van het os metatarsale i.
Functie: geeft een plantairflexie en een eversie van de voet.
Innervatie: n. peroneus superficialis (L4-S1).
32. M. peroneus brevis (p. 297)
Is een lange, dubbelgevederde spier die bedekt wordt door de m. peroneus longus.
Ontspringt van het distale twee derde deel van de facies lateralis van de fibula en van de septa intermuscularia van het onderbeen.
Insereert met zijn eindpees, die bij de malleolus lateralis begint en achter de malleolus loopt, aan de tuberositas van het os metatarsale v. Functie: geeft een plantairflexie en een eversie van de voet.
Innervatie: n. peroneus superficialis (L4-S1).
C. Oppervlakkige dorsale spieren
33. M. triceps surae (p. 297)
Bestaat uit twee spieren die bij hun oorsprong gescheiden zijn.
De oppervlakkig gelegen, tweekoppige m. gastrocnemius ontspringt met het caput mediale van de facies poplitea en met het caput laterale van de condylus lateralis van het femur; de dieper gelegen, dubbelgevederde m. soleus ontspringt van het caput en het proximale eenderde deel van de facies posterior van de fibula, van de linea m. solei van de tibia en van de arcus tendineus m. solei.
De twee spieren hebben als gemeenschappelijke eindpees de tendo calcaneus (Achillis); deze begint in het midden van het onderbeen en insereert aan het tuber calcanei.
Functie: geeft een plantairflexie en een inversie van de voet; de m. gastrocnemius geeft bovendien een buiging van het been.
Innervatie: n. tibialis (S1, S2).
34. M. plantaris (p. 298)
Is een spoelvormige spier die tussen de m. gastrocnemius en de m. soleus ligt.
Ontspringt van de facies poplitea van het femur. Insereert met zijn eindpees, die reeds bovenaan in het onderbeen begint, aan de calcaneus juist mediaal van het tuber calcanei.
Functie: geeft een buiging van het been en een plantairflexie en een inversie van de voet.
Innervatie: n. tibialis (L4-S1).
D. Diepe dorsale spieren
35. M. popliteus (p. 298)
Is een kleine, driehoekige spier.
Ontspringt van de condylus lateralis van het femur en van de achterzijden van het kapsel en de meniscus lateralis van het kniegewricht.
Insereert, proximaal van de linea m. solei, aan de facies posterior van de tibia.
Functie: buigt het been en endoroteert het onderbeen.
Innervatie: n. tibialis (L4-S1).
36. M. tibialis posterior (p. 299)
Is een platte, dubbelgevederde spier. Ontspringt van de facies posterior van de tibia, van de facies posterior van de fibula, van de membrana interossea tussen de tibia en de fibula en van het diepe blad van de fascia cruris.
Insereert met zijn eindpees, die in het distale deel van het onderbeen begint en aan de achterzijde van de malleolus medialis loopt, aan de tuberositas van het os naviculare.
Functie: geeft een plantairflexie en een inversie van de voet.
Innervatie: n. tibialis (L5, S1).
37. M. flexor digitorum longus (p. 300)
Is een platte, dubbelgevederde spier. Ontspringt van het middelste twee vierde deel van de facies posterior van de tibia en van het diepe blad van de fascia cruris.
De spierbuik gaat in het distale deel van het onderbeen over in een ronde pees die aan de achterzijde van de malleolus medialis loopt en zich in het midden van de voetzool splitst in vier eindpezen; deze insereren aan de plantaire zijden van de bases van de distale falangen van de 2e-5e teen.
Functie: geeft een plantairflexie en een inversie van de voet en een buiging in de mp-gewrichten en de proximale en distale ip-gewrichten van de 2e-5e teen.
Innervatie: n. tibialis (L5, S1).
38. M. flexor hallucis longus (p. 300)
Is een lange, dubbelgevederde spier.
Ontspringt van het distale tweederde deel van de facies posterior van de fibula, van het septum intermusculare posterius van het onderbeen en van het diepe blad van de fascia cruris.
Insereert met zijn eindpees, die pas vlak boven de enkel begint en aan de achterzijde van de talus loopt, aan de plantaire zijde van de basis van de distale falanx van de grote teen.
Functie: geeft een plantairflexie en een inversie van de voet en een buiging in het mp-gewricht en het ip-gewricht van de grote teen.
Innervatie: n. tibialis (L5-S2).
V Voetspieren
A. Dorsale spieren
39. M. extensor digitorum brevis (p. 304)
Is een platte, driehoekige spier.
Ontspringt lateraal van de dorsale zijde van de calcaneus en van het retinaculum m. extensorum inferius.
Straalt met drie eindpezen uit in de dorsale aponeurosen van de 2e-4e teen.
Functie: geeft een strekking in de mp-gewrichten en de proximale en distale ip-gewrichten van de 2e-4e teen.
Innervatie: n. peroneus profundus (L5, S1).
40. M. extensor hallucis brevis (p. 304)
Is een kleine spier die eigenlijk deel uitmaakt van de m. extensor digitorum brevis. Ontspringt van de dorsale zijde van de calcaneus.
Insereert met een aparte eindpees aan de dorsale zijde van de basis van de proximale falanx van de grote teen.
Functie: geeft een strekking in het mp-gewricht van de grote teen.
Innervatie: n. peroneus profundus (L5, S1).
B. Spieren van de grote teen
41. M. abductor hallucis (p. 304)
Is een oppervlakkig gelegen, spoelvormige spier.
Ontspringt van de processus medialis van het tuber calcanei, van het retinaculum m. flexorum en van de aponeurosis plantaris.
Insereert aan het mediale sesambeen en de basis van de proximale falanx van de grote teen.
Functie: geeft een buiging en een abductie naar mediaal in het mp-gewricht van de grote teen.
Innervatie: n. plantaris medialis (L5, S1) van de n. tibialis.
42. M. flexor hallucis brevis (p. 304)
Is een lange spier die gedeeltelijk bedekt wordt door de m. abductor hallucis; heeft twee spierbuiken die een gemeenschappelijke oorsprong hebben.
Ontspringt van de plantaire zijden van de ossa cuneiformia intermedium en laterale en het os cuboideum.
De pees van de mediale spierbuik insereert, samen met de pees van de m. abductor hallucis, aan het mediale sesambeen en de basis van de proximale falanx van de grote teen; de pees van de laterale spierbuik insereert aan het laterale sesambeen en aan de basis van de proximale falanx van de grote teen.
Functie: geeft een buiging in het mp-gewricht van de grote teen; bovendien geeft de mediale spierbuik in hetzelfde gewricht een abductie naar mediaal en geeft de laterale spierbuik een abductie naar lateraal.
Innervatie: mediale spierbuik door n. plantaris medialis (L5, S1), laterale spierbuik door n. plantaris lateralis (S1, S2) van de n. tibialis.
43. M. adductor hallucis (p. 304)
Is een diep gelegen spier die twee oorsprongskoppen heeft.
Ontspringt met het caput obliquum van de bases van de ossa metatarsalia ii-v en van het lig. plantare longum, en met het caput transversum van de kapsels van de mp-gewrichten van de 2e-5e teen en van het lig. metatarsale transversum profundum.
Insereert, samen met de pees van de laterale spierbuik van de m. flexor hallucis brevis, aan het laterale sesambeen en de basis van de proximale falanx van de grote teen.
Functie: geeft een buiging en een abductie naar lateraal in het mp-gewricht van de grote teen.
Innervatie: n. plantaris lateralis (S1, S2) van de n. tibialis.
C. Spieren van de kleine teen
44. M. abductor digiti minimi (p. 304)
Is een oppervlakkig gelegen, spoelvormige spier.
Ontspringt van de processus lateralis van het tuber calcanei en van het lig. plantare longum.
Insereert aan de tuberositas van het os metatarsale ven aan de laterale zijde van de basis van de proximale falanx van de kleine teen.
Functie: geeft een buiging en een abductie naar lateraal in het mp-gewricht van de kleine teen.
Innervatie: n. plantaris lateralis (S1, S2) van de n. tibialis.
45. M. flexor digiti minimi brevis (p. 304)
Is een kleine spier die grotendeels onder de m. abductor digiti minimi ligt.
Ontspringt van de basis van het os metatarsale v en van het lig. plantare longum.
Insereert aan de plantaire zijde van de basis van de proximale falanx van de kleine teen.
Functie: geeft een buiging in het mp-gewricht van de kleine teen.
Innervatie: n. plantaris lateralis (S1, S2) van de n. tibialis.
D. Middelste plantaire voetspieren
46. M. flexor digitorum brevis (p. 304)
Is een dikke, spoelvormige spier die bedekt wordt door de aponeurosis plantaris.
Ontspringt van de processus medialis van het tuber calcanei en van de aponeurosis plantaris. Gaat vooraan in de voetzool over in vier pezen die insereren aan de zijkanten van de middelste falangen van de 2e-5e teen.
Functie: geeft een buiging in de mp-gewrichten en de proximale ip-gewrichten van de 2e-5e teen.
Innervatie: n. plantaris medialis (L5, S1) van de n. tibialis.
47. M. quadratus plantae (p. 305)
Is een platte spier die bedekt wordt door de m. flexor digitorum brevis.
Ontspringt met twee koppen van de plantaire zijde van het tuber calcanei.
Straalt uit in de vier pezen van de m. flexor digitorum longus en insereert voor een gedeelte ook aan de laterale zijrand van deze spier.
Functie: geeft een buiging in de mp-gewrichten en de proximale en distale ip-gewrichten van de 2e-5e teen.
Innervatie: n. plantaris lateralis (S1, S2) van de n. tibialis.
48. Mm. lumbricales i - iv (p. 305)
Zijn vier spoelvormige spieren.
Ontspringen van de vier eindpezen van de m. flexor digitorum longus.
Insereren aan de mediale zijden van de bases van de proximale falangen van de 2e-5e teen.
Functie: geven een buiging en een abductie naar mediaal in de mp-gewrichten van de 2e-5e teen.
Innervatie: mm. lumbricales i en ii door n. plantaris medialis (L5, S1), mm. lumbricales iii en ivdoor n. plantaris lateralis (S1, S2) van de n. tibialis.
49. Mm. interossei plantares i - iii (p. 305)
Zijn drie kleine, spoelvormige spieren. Ontspringen van de mediale zijden van de ossa metatarsalia iii-v.
Insereren aan de mediale zijden van de bases van de proximale falangen van de 3e-5e teen.
Functie: geven een buiging en een abductie naar mediaal in de mp-gewrichten van de 3e-5e teen.
Innervatie: n. plantaris lateralis (S1, S2) van de n. tibialis.
50. Mm. interossei dorsales i - iv (p. 305)
Zijn vier kleine, dubbelgevederde spieren.
Ontspringen van de naar elkaar toegekeerde zijden van de ossa metatarsalia i-v.
Insereren aan de mediale zijde van de proximale falanx van de 2e teen en aan de laterale zijden van de proximale falangen van de 2e-4e teen.
Functie: geven een buiging in de mp-gewrichten van de 2e-4e teen; de eerste spier geeft bovendien een abductie naar mediaal van de 2e teen, de drie andere spieren geven bovendien een abductie naar lateraal van de 2e-4e teen.
Innervatie: n. plantaris lateralis (S1, S2) van de n. tibialis.
Tabel van de bewegingen van het been
Bewegingen van het bovenbeen (p. 263)
Deze bewegingen worden uitgevoerd in het heupgewricht.
Anteflexie: m. iliopsoas, m. rectus femoris, m. sartorius, voorste vezels van de m. tensor fasciae latae, voorste vezels van de m. gluteus medius, m. gluteus minimus, de mediale bovenbeenspieren behalve de m. adductor magnus (deze spieren zijn alleen actief in het begin van de anteflexie).
Retroflexie: de ischiocrurale spieren, achterste vezels van de m. gluteus medius.
Synergisten: m. gluteus maximus, m. adductor magnus.
Abductie: m. tensor fasciae latae, mm. glutei medius en minimus, bovenste vezels van de m. gluteus maximus.
Adductie: de mediale bovenbeenspieren.
Endorotatie: laterale vezels van de m. tensor fasciae latae, voorste vezels van de m. gluteus medius, m. gluteus minimus, pars inferior van de m. adductor magnus (de laatste spier is alleen actief wanneer een geëxoroteerd been wordt teruggevoerd tot de neutrale stand).
Exorotatie: de diepe dorsale heupspieren, m. gluteus maximus, achterste vezels van de m. gluteus medius, m. pectineus, m. adductor longus, m. adductor brevis, pars superior en pars media van de m. adductor magnus, m. sartorius.
Bewegingen in de knie (p. 301)
Buigen van het been: de dorsale bovenbeenspieren, m. sartorius, m. gracilis, m. popliteus (de laatste spier is alleen actief bij het begin van de buiging en bij een knie die ongeveer 90° is gebogen).
Synergisten: m. gastrocnemius, m. plantaris.
Strekken van het been: m. quadriceps femoris. Endorotatie van het onderbeen: m. semitendinosus, m. semimembranosus, m. sartorius, m. gracilis, m. popliteus.
Exorotatie van het onderbeen: m. biceps femoris.
Bewegingen van de voet (p. 302)
Deze bewegingen worden uitgevoerd in het enkelgewricht.
Plantairflexie: m. triceps surae, m. plantaris, m. tibialis posterior, m. flexor digitorum longus, m. flexor hallucis longus, mm. peronei longus en brevis.
Dorsaalflexie: m. tibialis anterior, m. extensor digitorum longus, m. extensor hallucis longus.
Bewegingen in de voet (p. 302)
Deze bewegingen worden uitgevoerd in de voetwortel en de middenvoet.
Inversie: m. tibialis anterior, m. triceps surae, m. plantaris, m. tibialis posterior, m. flexor digitorum longus, m. flexor hallucis longus.
Eversie: mm. peronei longus en brevis, m. extensor digitorum longus.
Bewegingen van de tenen (p. 305)
De abductiebewegingen van de tenen worden uitgevoerd in de mp-gewrichten; het buigen en strekken van de tenen wordt uitgevoerd in de mp-gewrichten, het ip-gewricht van de grote teen en de proximale en distale ip-gewrichten van de 2e-5e teen.
Spreiden van de tenen ten opzichte van een lijn door het midden van de tweede teen: m. abductor hallucis, mediale spierbuik van de m. flexor hallucis brevis, m. abductor digiti minimi, m. lumbricalis i, mm. interossei dorsales.
Sluiten van de tenen ten opzichte van een lijn door het midden van de tweede teen: m. adductor hallucis, laterale spierbuik van de m. flexor hallucis brevis, mm. lumbricales ii-iv, mm. interossei plantares.
Buigen van de tenen: mm. flexores hallucis longus en brevis (geven een buiging in het mp-gewricht en het ip-gewricht van de grote teen), m. flexor digitorum longus en m. quadratus plantae (geven een buiging in de mp-gewrichten en de proximale en distale ip-gewrichten van de 2e-5e teen), m. flexor digitorum brevis (geeft een buiging in de mp-gewrichten en de proximale ip-gewrichten van de 2e-5e teen), m. abductor hallucis, m. adductor hallucis, m. abductor digiti minimi, m. flexor digiti minimi brevis, mm. lumbricales, mm. interossei plantares en dorsales (geven alleen een buiging in de mp-gewrichten). Strekken van de tenen: m. extensor hallucis longus (geeft een strekking in het mp-gewricht en het ip-gewricht van de grote teen), m. extensor hallucis brevis (geeft alleen een strekking in het mp-gewricht van de grote teen), mm. extensores digitorum longus en brevis (geven een strekking in de mp-gewrichten en de proximale en distale ip-gewrichten van de 2e-4e à 5e teen).
Voetnoten
1
De grootten van de bewegingsuitslagen in het heupgewricht zijn ontleend aan Joint motion.
 
2
De tibia en de fibula worden beschreven in de standen die deze botstukken aannemen bij rechtopstaande houding, waarbij de voeten een hoek van 30° à 40° met elkaar maken.
 
3
Voor meer gegevens over de achteroverkanteling van het tibiaplateau, zie De Boer e.a., 2009.
 
4
De plantaire zijde is de zijde van de voetzool; dorsale zijde is de zijde van de voetrug.
 
5
Voor de indeling van de twee kruisbanden in functionele bundels en de eigenschappen hiervan wordt verwezen naar Girgis e.a., 1975, Chhabra e.a., 2006, Petersen e.a., 2006; Zantop en Petersen, 2007.
 
6
In de Duitse literatuur wordt het lig. talocalcaneum interosseum ook wel aangeduid als het lig. canalis tarsi of als de pars medialis van het lig. talocalcaneum interosseum. In het laatste geval wordt het lig. cervicale de pars lateralis van het lig. talocalcaneum interosseum genoemd.
 
Metagegevens
Titel
5 Bekkengordel en been
Auteurs
Prof. dr. A.H.M. Lohman
Drs. A. Zuidgeest
Copyright
2015
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
DOI
https://doi.org/10.1007/978-90-368-1120-0_5