Skip to main content
Top

2016 | OriginalPaper | Hoofdstuk

4 Oogkas en traanwegen

Auteurs : Elly Kiesenberg-de Vries, Tamara van der List

Gepubliceerd in: Oogchirurgie

Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum

share
DELEN

Deel dit onderdeel of sectie (kopieer de link)

  • Optie A:
    Klik op de rechtermuisknop op de link en selecteer de optie “linkadres kopiëren”
  • Optie B:
    Deel de link per e-mail

Samenvatting

De oogkassen worden gevormd door:
  • os frontale (voorhoofdsbeen);
  • maxilla (bovenkaak);
  • os zygomaticum (jukbeen);
  • os sphenoidale (wigbeen);
  • os ethmoidale (zeefbeen);
  • palatum durum (hard gehemelte);
  • os lacrimale (traanbeen).
De nervus opticus (oogzenuw) loopt via een opening aan de achterzijde naar de hersenen (paragraaf 4.1 Inleiding).
Exenteratio orbitae (paragraaf 4.2).
  • Operatie-indicatie: tumor die uitgezaaid is in en rondom orbita en oogleden.
  • Doel van de operatie: verwijderen van de totale tumor door uitruimen van de oogkas inclusief periost en oogleden.
  • Preoperatieve zorg: meestal is preoperatief bekend dat er een exenteratio orbitae gaat plaatsvinden, maar soms wordt bij een tumorpositieve vriescoupe alsnog een exenteratio orbitae uitgevoerd. De operatie vergt pre- en postoperatief intensieve psychosociale zorg.
  • Operatieprocedure: het afdekken gebeurt door middel van de open-facemethode en voor het sluiten van het oogkasdefect wordt een Thiersch huidlap (split-skin graft) van het bovenbeen gebruikt.
  • Wondverzorging: het been en de oogkas worden verbonden. De oogkas kan worden verbonden met behulp van gazen en pleisters of opgevuld worden met behulp van steriele watten (licht drukkend verband).
  • Specifieke zorg voor preparaten: het preparaat wordt opgestuurd naar het pathologisch laboratorium.
  • Specifieke aspecten van de postoperatieve zorg: na verloop van tijd zal de patiënt een orbitaprothese krijgen.
  • Langetermijncomplicaties: als de tumor niet in zijn geheel is verwijderd, kunnen er uitzaaiingen volgen (therapie: nieuwe operatie met bestraling of chemotherapie).
Sondage van de traanwegen (paragraaf 4.3).
  • Operatie-indicatie: vernauwing of verstopping van de traanweg als gevolg van ontstekingen, een trauma of aangeboren oorzaken.
  • Doel van de operatie: diagnosticeren van de doorgankelijkheid van de traanweg door deze op te rekken met een sonde. Een sondage kan worden uitgevoerd om te bepalen waar de obstructie zit en van welke aard deze is.
  • Preoperatieve fase: de operatie kan poliklinisch of (bij zeer jonge of verstandelijk beperkte patiënten) op de operatiekamer uitgevoerd worden. De patiënt wordt gedruppeld met een verdovende vloeistof voor lokale anesthesie.
  • Operatieprocedure:
    • positionering liggend of half zittend;
    • na inwerken druppelanesthesie wordt het traanpuntje opgerekt met een Wilder dilatator;
    • traanweg eventueel doorspuiten met 2 ml fysiologisch zout (test van Anel);
    • bij een negatieve test van Anel (traanweg niet doorgankelijk) wordt er gesondeerd;
    • sonde horizontaal inbrengen via het bovenste of onderste traankanaal;
    • na bereiken van het neusbot wordt de sonde verticaal gehouden en voorzichtig via de traanzak naar de neus geduwd;
    • de sonde komt in de neus uit, onder de onderste neusschelp (concha nasalis inferior);
    • test van Anel: als de procedure geslaagd is, komt er vocht in de neus-keelholte.
  • Kortetermijncomplicaties: bij perforatie van traanwegslijmvlies (fausse route) kan fysiologisch zout subcutaan komen. Dit is pijnlijk, maar geneest zonder problemen.
  • Langetermijncomplicaties: recidief verstopping (om dit te voorkomen kan tijdelijk een siliconentube geplaatst worden).
Dacryocystorinostomie (DCR) (paragraaf 4.4).
  • Operatie-indicatie: dacryocystitis (ontsteking van de traanzak); dacryostenose (verstopping van de ductus nasolacrimalis).
  • Doel van de operatie: creëren van een verbinding tussen de traanzak en het neusslijmvlies om de traanafvloed te herstellen.
  • Preoperatieve fase: eerst neustampons gedrenkt in cocaïne 3% met adrenaline 1 : 20.000 inbrengen in de neusholte, ter hoogte van de plaats waar het gat naar de neus gemaakt wordt (concha nasalis media) om vasoconstrictie te bewerkstelligen. Vervolgens desinfectie, ook van de neusgaten, met povidonjodium. Afdekken volgens de open-facemethode.
  • Operatieprocedure bij paranasale incisie:
    • incisie paranasaal met mesje 15 over een lengte van 1 tot 1,5 cm;
    • stomp spreiden van de musculus orbicularis oculi tot op het neusbot met een Stevens schaar;
    • vrijprepareren van de musculus orbicularis oculi van het neusbot tot aan de crista lacrimalis anterior;
    • afschuiven van het periost van het neusbot met een raspatorium;
    • ‘luikje’ in het bot maken met de boorfrees en vergoten met een knabbeltang en Hayeck;
    • opzoeken van het onderste traankanaal met dilatator en sonde;
    • incisie in de traanzak maken;
    • inbrengen van de siliconentube (aan ieder uiteinde zit een stomp, soepel metalen stukje om de sonde in te brengen, dit knip je er later vanaf);
    • verwijderen van de neustampon; uiteinden van de siliconentube via het neusgat naar buiten trekken;
    • traanzak aan het neusslijmvlies hechten met een polyfil 5-0 oplosbare hechting;
    • hechten van subcutis en huid met een polyfil 6-0 oplosbare hechting;
    • siliconentube vastzetten aan de binnenzijde van de neusholte met een polyfil 5-0 onoplosbare hechting.
  • Operatieprocedure endoscopisch:
    • verwijderen van de neustampons en inspuiten van xylocaïne 1% met adrenaline submucosaal in de neusholte voor extra vasoconstrictie.
    • plaatsen lichtfiber in de traanpunten om plaats te bepalen waar met de endoscoop de opening in het neusslijmvlies gemaakt moet worden.
    • opening maken in het slijmvlies met de shaver en eventueel bot verwijderen met de boor, waardoor goede afvloed vanuit de traanzak naar de neusholte ontstaat.
    • inbrengen van de siliconentube.
  • Voordelen van de endoscopische methode: geen uitwendig litteken; geen beschadiging van spierweefsel en peesaanhechtingen in de binnenste ooghoek.
  • Postoperatieve zorg: patiënt mag niet bukken en niet in de ogen wrijven, zodat het oog en de traankanaaltjes rustig kunnen genezen.
  • Kortetermijncomplicaties: nabloeding; last door het voelen van de siliconentube; visusbelemmering door uit het oog komen van de tube; 15-20% ervaart geen verbetering;
  • Langetermijncomplicaties: infectie en dichtgroeien van de gemaakte opening.
Reconstructie van de onderste traanweg (paragraaf 4.5).
  • Operatie-indicatie: een aan de nasale zijde verscheurd onderooglid waarbij de canaliculus lacrimalis is onderbroken.
  • Doel van de operatie: reconstrueren van het onderooglid en van de canaliculus lacrimalis om zo de afvoer van traanvocht te herstellen.
  • Preoperatieve zorg: afhankelijk van de ernst en situatie van het trauma kan er acuut geopereerd worden; de operatie kan zowel onder lokale als algehele anesthesie plaatsvinden, kinderen worden over het algemeen onder algehele anesthesie geopereerd.
  • Operatieprocedure:
    • doorspuiten van de canaliculi lacrimales om achtergebleven vuilresten te verwijderen;
    • met een varkensstaartprobe sonderen van het bovenste punctum lacrimale naar de onderste gescheurde traanweg;
    • draad doorvoeren door de opening aan het uiteinde van de varkensstaartprobe;
    • draad verbinden aan een siliconentube die naar de beide canaliculi lacrimales wordt geleid en deze openhoudt;
    • de traanafvloed via de beide traanwegen is hierdoor tijdelijk onmogelijk (bij monocanaliculaire intubatie, van alleen de geperforeerde traanweg, blijft de traanafvoer via de bovenste traanweg behouden);
    • dilateren van het punctum van de gescheurde canaliculus lacrimalis met een Wilder dilatator;
    • doorknippen van de intubatieset op de helft;
    • inbrengen van een probe met een stuk siliconentube dat via het punctum wordt ingebracht en via de gescheurde opening weer naar buiten geleid;
    • schuin afknippen van de siliconentube, net onder de probe;
    • dilateren van het proximale deel van de canaliculus lacrimalis;
    • met een anatomisch pincet wordt de siliconentube voorzichtig door de canaliculus lacrimalis gevoerd, in stappen van 3 tot 4 mm per keer, tot hij in de traanzak zit;
    • hechten van de subcutis rond de traanweg met een Barraquer naaldvoerder en een Lester pincet, en een polyfil 7-0 oplosbare hechting;
    • hechten van de huid met een monofyl 6-0 onoplosbare hechting.
  • Verbinden: een ‘gecontamineerde’ wond moet men niet al te veel dichthechten en/of verbinden. Daarmee wordt het risico op postoperatieve wondinfectie vergroot.
  • Postoperatieve zorg: de siliconentube wordt na ongeveer drie maanden poliklinisch verwijderd.
  • Kortetermijncomplicaties: nabloedingen (therapie: ijsbril die vasoconstrictie geeft); infectie (therapie: antibiotica).
  • Langetermijncomplicaties: onvoldoende functioneren van de traanwegen (therapie: sondage van de canaliculi lacrimales; bij onvoldoende resultaat DCR).
Metagegevens
Titel
4 Oogkas en traanwegen
Auteurs
Elly Kiesenberg-de Vries
Tamara van der List
Copyright
2016
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
DOI
https://doi.org/10.1007/978-90-368-1179-8_4