Samenvatting
Tijdens de intertransitionele periode bestaan de tandbogen uit de blijvende snijtanden, de melkhoektanden, eerste en tweede melkmolaren en de eerste blijvende molaren. In de bovenkaak zijn de snijtanden naar labiaal geïnclineerd. Naast een centraal diasteem zijn er vaak nog meer diastemen in het bovenfront. Aanvankelijk is er meestal iets ruimte tussen de eerste blijvende molaren en de tweede melkmolaren. Onder zijn de snijtanden minder naar labiaal geïnclineerd dan boven, en zijn er weinig diastemen in het front. Asymmetrieën in hoogteniveau van de incisale randen zijn ingelopen. Onder staan de incisale randen op gelijke hoogte; boven staan de centrale iets lager dan de laterale. De sagittale overbeet is groter dan in het melkgebit en ook groter dan later, wanneer het blijvend gebit compleet is en de kaakgroei voltooid322. In beide kaken beperken de kronen van de nog niet doorgebroken blijvende hoektanden de ruimte voor de wortels van de snijtanden. De aanvankelijk linguale positie van de kronen van de laterale ondersnijtanden verdwijnt. Rotaties, die in de onderkaak nogal eens voorkomen, worden door druk van de tong en lippen geheel of ten dele gecorrigeerd, als daar tenminste ruimte voor is.