Skip to main content
Top

2016 | OriginalPaper | Hoofdstuk

4 Angststoornissen en obsessievecompulsieve stoornissen

Auteurs : Mw.dr. I.M. van Vliet, Mw. Y.G. van der Leest-Tijmense, Prof.dr. A.J.L.M. van Balkom

Gepubliceerd in: Leerboek psychiatrie voor verpleegkundigen

Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum

share
DELEN

Deel dit onderdeel of sectie (kopieer de link)

  • Optie A:
    Klik op de rechtermuisknop op de link en selecteer de optie “linkadres kopiëren”
  • Optie B:
    Deel de link per e-mail

Samenvatting

  • Angststoornissen zijn psychiatrische aandoeningen waarbij pathologische angst het belangrijkste symptoom is (paragraaf 4.1).
  • Een angststoornis gaat vaak samen met ‘anticipatieangst’ en ‘vermijdingsgedrag’ (angst voor de angstopwekkende situatie en vermijding van die situatie) (paragraaf 4.1).
  • Men spreekt van een separatieangststoornis indien betrokkene overdreven bang is van thuis of van hechtingspersonen (bijvoorbeeld de moeder) gescheiden te worden (paragraaf 4.3).
  • Een paniekaanval is een begrensde periode van intense angst of gevoel van onbehagen met ten minste vier van de volgende symptomen: cardiopulmonale symptomen, autonome symptomen, gastro-intestinale symptomen, neurologische symptomen of psychiatrische symptomen (paragraaf 4.3.1 en box 4.2).
  • De term ‘agorafobie’ wordt wel vertaald als ‘pleinvrees’, maar verwijst eigenlijk naar alle plaatsen en situaties die door betrokkene worden vermeden (paragraaf 4.3.1).
  • Bij de sociale angststoornis is de betrokkene bevreesd om zichzelf in allerlei sociale situaties belachelijk te maken, kritiek van anderen te krijgen of niet goed aan de eisen te kunnen voldoen die de situatie stelt (paragraaf 4.3.2).
  • De gegeneraliseerde angststoornis heeft als voornaamste kenmerken het zich overmatig zorgen maken over een aantal gebeurtenissen en activiteiten zonder dat daarvoor aanleiding bestaat, chronische angst en zenuwachtigheid (paragraaf 4.3.3).
  • Een specifieke fobie wordt gekenmerkt door extreme en aanhoudende angst voor en vermijding van bepaalde objecten en situaties (paragraaf 4.3.4).
  • De lifetime prevalentie van angststoornissen is ongeveer 15%. De meest voorkomende angststoornis is de specifieke fobie (paragraaf 4.4).
  • In de etiologie van angststoornissen spelen erfelijke factoren, temperament, psychologische factoren, opvoeding, levensgebeurtenissen en neurobiologische factoren een rol (paragraaf 4.5).
  • Bij de diagnostiek van angststoornissen, het inventariseren van de ernst van de symptomen en bij het monitoren van het beloop van de behandeling is het gebruik van meetinstrumenten zinvol (paragraaf 4.6).
  • Iedere behandeling van een angststoornis begint met psycho-educatie met stopadviezen voor eventueel overmatig alcoholgebruik en/of misbruik van psychoactieve stoffen (paragraaf 4.7).
  • De eerste stap in een medicamenteuze behandeling van een angststoornis bestaat uit een antidepressivum (een van de specifieke serotonineheropnameremmers – SSRI’s) (paragraaf 4.7.1).
  • De psychologische behandeling van eerste keus bij angststoornissen is cognitieve gedragstherapie (paragraaf 4.7.2).
  • De obsessieve-compulsieve stoornis (‘dwangstoornis’) wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van dwanggedachten (obsessies) en/of dwanghandelingen (compulsies) (paragraaf 4.8.1). Hierbij worden verschillende groepen obsessies en compulsies onderscheiden:
    • angst voor besmetting, wasdwang;
    • angst voor gevaarlijke gebeurtenissen, controledwang;
    • agressieve, seksuele of religieuze dwanggedachten;
    • obsessie met symmetrie, tellen, ordenen of verzamelen.
  • De verzamelstoornis kenmerkt zich doordat de patiënt langdurig moeilijkheden heeft om spullen weg te gooien, terwijl deze spullen soms weinig of geen waarde hebben (paragraaf 4.8).
  • De obsessieve-compulsieve stoornis komt bij ongeveer 1% van de bevolking voor (paragraaf 4.8.3).
  • De obsessieve-compulsieve stoornis kan voor 60% worden verklaard door erfelijkheid (paragraaf 4.8.4).
  • Dwanghandelingen worden in de eerste plaats aangepakt met exposure in vivo in combinatie met responspreventie (paragraaf 4.8.8).
  • Bij de behandeling van dwangstoornissen is het essentieel om ook de omgeving van de patiënt erbij te betrekken(paragraaf 4.14.3).
  • Een ernstig therapieresistente obsessieve-compulsieve stoornis wordt eventueel behandeld met neurochirurgische interventies, zoals capsulotomie of deep brain stimulation (paragraaf 4.8.9).
  • Patiënten met een morfodysfore stoornis hebben een stoornis in de lichaamsbeleving, een preoccupatie met een of meer ervaren defecten of imperfecties in het uiterlijk (paragraaf 4.8.2).
  • Bij taakconcentratie wordt de patiënt geleerd om de naar binnen gerichte aandacht (eigen lichamelijke sensaties en gedachten) naar buiten te richten (paragraaf 4.13.5).
  • In de laatste fase van de behandeling van een angststoornis is het zinvol om een zogenoemd ‘terugvalpreventieplan’ te maken (paragraaf 4.13.9).
Literatuur
go back to reference Balkom AJLM van, Oosterbaan D, Visser S, Vliet IM van (red). Handboek angststoornissen. Utrecht: de Tijdstroom, 2011. Balkom AJLM van, Oosterbaan D, Visser S, Vliet IM van (red). Handboek angststoornissen. Utrecht: de Tijdstroom, 2011.
go back to reference Beck AT. Cognitive therapy of personality disorders. New York: Guilford press, 1990. Beck AT. Cognitive therapy of personality disorders. New York: Guilford press, 1990.
go back to reference Beck JS. Basisboek cognitieve therapie. Baarn: HB Uitgevers, 1999. Beck JS. Basisboek cognitieve therapie. Baarn: HB Uitgevers, 1999.
go back to reference Boer JA den, Westenberg HGM. Leerboek angststoornissen. Utrecht: de Tijdstroom, 1995. Boer JA den, Westenberg HGM. Leerboek angststoornissen. Utrecht: de Tijdstroom, 1995.
go back to reference Bögels SM, Oppen P van (red). Cognitieve therapie: theorie en praktijk. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 1999. Bögels SM, Oppen P van (red). Cognitieve therapie: theorie en praktijk. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 1999.
go back to reference Carpenito JC. Handbook of nursing diagnoses. 1995. Nederlandstalige bewerking door: Brinksma A, cingel M, Hellema F van der, et al. Zakboek verpleegkundige diagnosen. Groningen: Wolters-Noordhof, 1998. Carpenito JC. Handbook of nursing diagnoses. 1995. Nederlandstalige bewerking door: Brinksma A, cingel M, Hellema F van der, et al. Zakboek verpleegkundige diagnosen. Groningen: Wolters-Noordhof, 1998.
go back to reference Dixhoorn JJ van. Ontspanningsinstructie, principes en oefeningen. Maarssen: Elsevier/Bunge, 1998. Dixhoorn JJ van. Ontspanningsinstructie, principes en oefeningen. Maarssen: Elsevier/Bunge, 1998.
go back to reference Emmelkamp PMG, Bouman T, Scholing A. Angst, fobieën en dwang, diagnostiek en behandeling. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 1995. Emmelkamp PMG, Bouman T, Scholing A. Angst, fobieën en dwang, diagnostiek en behandeling. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 1995.
go back to reference Graaf R de, Have M ten, Dorsselaer S van. De psychische gezondheid van de Nederlandse bevolking. NEMESIS-2: Opzet en eerste resultaten. Utrecht: Trimbos-instituut, 2010. Graaf R de, Have M ten, Dorsselaer S van. De psychische gezondheid van de Nederlandse bevolking. NEMESIS-2: Opzet en eerste resultaten. Utrecht: Trimbos-instituut, 2010.
go back to reference Orlemans JWG. Inleiding in de gedragstherapie. Deventer: Van Loghum Slaterus, 1995. Orlemans JWG. Inleiding in de gedragstherapie. Deventer: Van Loghum Slaterus, 1995.
go back to reference Remmerswaal J. Handboek groepsdynamica. Amsterdam: Boom Nelissen, 2013. Remmerswaal J. Handboek groepsdynamica. Amsterdam: Boom Nelissen, 2013.
go back to reference Scholing A, Emmelkamp PMG. Sociale fobie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 1995. Scholing A, Emmelkamp PMG. Sociale fobie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 1995.
go back to reference Stein DJ, Hollander E (red). textbook of anxiety disorders. Washington DC/London: American Psychiatric Publishing, 2001. Stein DJ, Hollander E (red). textbook of anxiety disorders. Washington DC/London: American Psychiatric Publishing, 2001.
go back to reference Vliet IM van, Beurs E de. Het Mini International Neuropsychiatrisch Interview (MINI): een kort gestructureerd diagnostisch psychiatrisch interview voor DSM-IV- en ICD- 10-stoornissen. Tijdschrift voor Psychiatrie 2007;6:393–7. Vliet IM van, Beurs E de. Het Mini International Neuropsychiatrisch Interview (MINI): een kort gestructureerd diagnostisch psychiatrisch interview voor DSM-IV- en ICD- 10-stoornissen. Tijdschrift voor Psychiatrie 2007;6:393–7.
Metagegevens
Titel
4 Angststoornissen en obsessievecompulsieve stoornissen
Auteurs
Mw.dr. I.M. van Vliet
Mw. Y.G. van der Leest-Tijmense
Prof.dr. A.J.L.M. van Balkom
Copyright
2016
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
DOI
https://doi.org/10.1007/978-90-368-1312-9_4