2016 | OriginalPaper | Hoofdstuk
3 Persoonlijkheidsstoornissen
Auteurs: Mw.dr. M. Thunnissen, Mw. H.W. Oranje
Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum
Samenvatting
-
In de DSM-IV-TR-classificatie van psychiatrische stoornissen werden persoonlijkheidsstoornissen ondergebracht op een aparte as: as II. Hiermee werd de suggestie gewekt dat persoonlijkheidsstoornissen van een andere orde zijn dan de klinische stoornissen op as I. In de DSM-5 is dat idee verlaten (paragraaf 3.1).
-
Volgens de DSM-5-classificatie wordt een persoonlijkheidsstoornis onderscheiden van andere psychische stoornissen en van de invloed van een middel of van een somatische aandoening. Dit betekent dat er volgens de DSM-classificatie niet van een persoonlijkheidsstoornis mag worden gesproken als iemand tegelijkertijd lijdt aan bijvoorbeeld een depressieve stoornis of een ziekte heeft zoals multiple sclerose. In de praktijk is dit niet altijd eenduidig (paragraaf 3.1).
-
Voor het stellen van een persoonlijkheidsstoornis moet er sprake zijn van lijden en/ofbeperkingen in sociaal en/of beroepsmatig functioneren en afwijkingen op twee van de volgende vier terreinen: cognities, affecten, interpersoonlijke relaties en impulsen (paragraaf 3.1).
-
Schattingen van de prevalentie van persoonlijkheidsstoornissen lopen uiteen van 10 tot 15% van de algemene bevolking en 45 tot 80% bij psychiatrische patiënten (paragraaf 3.2.1).
-
Persoonlijkheidsstoornissen zijn voor 38 tot 50% aangeboren. Hierbij gaat het met name om temperament (openheid (extraversie of introversie), affectieve labiliteit, neiging tot angst, geremdheid, dwangmatigheid en mate van dissociaal gedrag) en stressgevoeligheid (paragraaf 3.2.2 ).
-
Het vijffactorenmodel (Big Five) van Costa (1991) onderscheidt:1.extraversie (versus introversie, afstandelijkheid);2.vriendelijkheid (versus antagonisme);3.consciëntieusheid (versus ongeremdheid);4.emotionele stabiliteit (versus negatieve affectiviteit);5.luciditeit (helderheid van denken) (versus psychoticisme) (paragraaf 3.2.2).
-
Volgens Bowlby (1988) is vroege hechting van een baby aan de ouderfiguren essentieel voor een normale psychologische, emotionele en sociale ontwikkeling (paragraaf 3.2.2).
-
Mensen met persoonlijkheidsstoornissen hebben vaak disfunctionele cognitieve schema’s (disfunctionele (onbewuste) basale assumpties over zichzelf, anderen en de wereld) (paragraaf 3.2.2).
-
Mede afhankelijk van erfelijke aanleg en omstandigheden kunnen kinderen resilience ofwel veerkracht ontwikkelen waarmee ze later moeilijke situaties het hoofd kunnen bieden (paragraaf 3.2.2).
-
Persoonlijkheidsstoornissen kunnen worden ondergebracht in drie clusters:1.cluster A: het excentrieke cluster met de paranoïde, schizoïde en de schizotypische persoonlijkheidsstoornis;2.cluster B: het dramatische cluster met de borderline, de narcistische, de histrionische en de antisociale persoonlijkheidsstoornis;3.cluster C: het angstige cluster met de vermijdende, de afhankelijke en de dwangmatige persoonlijkheidsstoornis (paragraaf 3.2.3).
-
De centrale kenmerken van de verschillende persoonlijkheidsstoornissen zijn:
-
paranoïde persoonlijkheidsstoornis: achterdocht/wantrouwen naar anderen;
-
schizoïde persoonlijkheidsstoornis: afstandelijkheid in sociale relaties en een beperkt vermogen om zichzelf emotioneel te uiten;
-
schizotypische persoonlijkheidsstoornis: beperkingen in sociale relaties, vertekeningen in cognities en waarnemen, en excentriek gedrag;
-
borderlinepersoonlijkheidsstoornis: instabiliteit in interpersoonlijke relaties, zelfbeeld en affecten;
-
narcistische persoonlijkheidsstoornis: grandiositeit, behoefte aan bewondering, gebrek aan empathie;
-
histrionische persoonlijkheidsstoornis: enorme behoefte aan aandacht en een overdreven emotionaliteit;
-
antisociale persoonlijkheidsstoornis: veronachtzaming en schending van de rechten van anderen;
-
vermijdende persoonlijkheidsstoornis: sociale geremdheid, een gevoel van minderwaardigheid en overgevoeligheid voor de kritiek;
-
afhankelijke persoonlijkheidsstoornis: enorme angst voor verlating en eenzaamheid;
-
dwangmatige persoonlijkheidsstoornis: overmatige aandacht voor orde, perfectie en controle (paragraaf 3.3-3.5).
-
-
In het alternatieve dimensionele model van de DSM-5 worden persoonlijkheidsstoornissen beschreven aan de hand van beperkingen in het persoonlijkheidsfunctioneren en aan de hand van de pathologische persoonlijkheidstrekken (paragraaf 3.9).
-
In het alternatieve dimensionele model van de DSM-5 wordt de classificatie trekgespecificeerde persoonlijkheidsstoornis (TGPS) toegekend wanneer een persoonlijkheidsstoornis wordt vastgesteld die niet aan de criteria van een van de (zes) specifieke persoonlijkheidsstoornissen voldoet (paragraaf 3.9).
-
Volgens de Multidisciplinaire richtlijn persoonlijkheidsstoornissen (2008) is psychotherapie de eerst aangewezen behandeling voor patiënten met een persoonlijkheidsstoornis. Farmacologische en psychosociale interventies kunnen een ondersteunende rol vervullen (paragraaf 3.11).
-
De drie belangrijkste vormen van psychotherapie bij de behandeling van persoonlijkheidsstoornissen zijn gebaseerd op het psychodynamische, het cognitieve gedragstherapeutische en het cliëntgerichte model (paragraaf 3.11.1).
-
Farmacotherapie bij de behandeling van persoonlijkheidsstoornissen kan worden gericht op drie groepen symptomen: cognitieve perceptuele symptomen ofwel psychotische symptomen, impulsiviteit en affectieve disregulatie ofwel depressieve klachten (paragraaf 3.11.4).
-
‘Overdracht’ verwijst naar de ervaringen, emoties en verwachtingen die een patiënt meebrengt in de therapeutische relatie. ‘Tegenoverdracht’ verwijst naar de eigen ervaringen, ideeën en emoties die de hulpverlener meebrengt in de therapeutische relatie (paragraaf 3.12.2).
-
De dramadriehoek van Karpman is een model om te kijken naar de interacties tussen patiënt en hulpverlener, in termen van ‘Slachtoffer’, ‘Redder’ en ‘Aanklager’ (paragraaf 3.12.3).
-
Factoren die bijdragen aan een goede werkrelatie zijn authenticiteit, openheid, toepassen van validering, positieve aandacht en respect, begrenzing van verantwoordelijkheden, voorspelbaarheid en betrouwbaarheid (paragraaf 3.12.4).
-
Bij de behandeling van mensen met een persoonlijkheidsstoornis kan gebruik worden gemaakt van verschillende gespreksmethodieken waaronder oplossingsgerichte gespreksvoering, motiverende gespreksvoering en relatiemanagement (paragraaf 3.12.5).
-
Het is zowel in het belang van het herstel van de patiënt als in het belang van de systeemleden om allen bij de behandeling te betrekken (paragraaf 3.12.6).
-
Bij de behandeling van mensen met persoonlijkheidsstoornissen kan de verpleegkundige een belangrijke bijdrage leveren aan interventies op het terrein van onder meer sociale contacten, somatiek en leefstijl, slapen, daginvulling, middelengebruik, verslavingsproblemen, emotieregulatie, verlatingsangst, manipulatief gedrag, zwart-witdenken, splitting, automutilatie, suïcidaliteit, psycho-educatie, zelfmanagement en omgaan met emoties (paragraaf 3.13).
-
Belangrijke onderdelen in het taxeren van suïcidaliteit zijn: de mate van wanhoop, eerder suïcidaal gedrag, comorbiditeit, actuele stressoren en vroegere traumatisering (paragraaf 3.13.2).
-
Een voorbeeld van een effectieve interventie bij mensen met (neiging tot) automutilatie is het opstellen van een crisissignaleringsplan (paragraaf 3.13.2).