Achtergrondkennis, achtergrondliteratuur
Achtergrondkennis is basiskennis die verpleegkundigen in opleiding via hun leerboeken verwerven. In tegenstelling tot voorgrondkennis gaat het bij achtergrondkennis om relatief onveranderlijke kennis, zoals anatomie, fysiologie en ontwikkelingspsychologie.
Activiteiten
Onderdelen van iemands handelen (WHO 2007, p. 11).
Beperkingen
Moeilijkheden die iemand heeft met het uitvoeren van activiteiten (WHO 2007, p. 11).
Cue
Een aanwijzing die een professional direct toegang geeft tot specifieke informatie in het geheugen. Deze specifieke informatie leidt tot patroonherkenning (vergelijk: Kahnemann 2011, p. 11). De professional herkent cues door zijn achtergrondkennis en door veel ervaring met de patronen waar de cues toegang toe geven.
Diagnose
Een besluit dat de gezondheidsprofessional neemt over de toestand van de patiënt. Via dat besluit zet de gezondheidsprofessional een aantal losse gegevens (aanwijzingen en verschijnselen ofwel signs and symptoms) om in een conclusie: het gezondheidsprobleem krijgt een naam (label). Met het toekennen van die naam worden andere mogelijke gezondheidsproblemen op grond van dezelfde aanwijzingen en verschijnselen uitgesloten. De gezondheidsprofessional besluit dat volgens haar deze diagnose de juiste is, en geen andere. Daarmee zit er een subjectief element in het diagnosticeren: Welke klinische informatie is er verzameld? Hoe is deze informatie ingeschat door deze gezondheidsprofessional?
Diagnostisch redeneren
Klinisch redeneren om de juiste diagnose of het juiste gezondheidsprobleem vast te stellen.
Functies
Fysiologische en mentale eigenschappen van het menselijk organisme (WHO 2007, p. 11).
Heteroanamnese
Gesprek tussen een zorgprofessional en iemand uit de naaste omgeving van de patiënt (partner, ouder), met als doel de voorgeschiedenis en de relevante verschijnselen, ervaringen, gedragingen en klachten van de patiënt met betrekking tot diens gezondheidsproblemen, zo goed en volledig mogelijk in kaart te brengen. Het doel is hetzelfde als bij een anamnesegesprek, alleen wordt een heteroanamnesegesprek niet met de patiënt gevoerd, maar met iemand anders. Een heteroanamnesegesprek wordt meestal gevoerd als de patiënt een anamnesegesprek niet zelf kan voeren of de informatie niet zelf kan verschaffen.
Kenmerkende verschijnselen (signs and symptoms)
Verschijnselen die bij een specifiek gezondheidsprobleem altijd of bijna altijd aanwezig zijn. Doordat deze verschijnselen altijd aanwezig zijn, kenmerken ze het gezondheidsprobleem. Kenmerkende verschijnselen vormen de belangrijkste toetscriteria bij het controleren of een bepaald gezondheidsprobleem aanwezig is. Bijvoorbeeld: het kenmerkende verschijnsel van obesitas is: een BMI van 30 of hoger.
Participatie
Iemands deelname aan het maatschappelijk leven (WHO 2007, p. 11).
Participatief handelen
Het participeren in een behandeling of besluitvorming waarvoor een andere professional dan de verpleegkundige primair verantwoordelijk is.
Participatieproblemen
Problemen die iemand heeft met het deelnemen aan het maatschappelijk leven (WHO 2007, p. 11).
PES
Afkorting voor: Probleem - Etiologische en gerelateerde factoren - Signs and symptoms. Op deze manier wordt een actuele diagnose beschreven.
PR
Afkorting voor: Probleem - Risicofactoren. Op deze manier wordt een risicodiagnose beschreven.
Probleemgerichte anamnese
Vorm van anamnese die is toegespitst op het verzamelen van informatie binnen een bepaald probleem of probleemgebied. Bijvoorbeeld bij korte patiëntencontacten (dagopname, polikliniek) of omdat de verpleegkundige meer gegevens nodig heeft over een bepaald onderwerp.
Risicodiagnose
Diagnose waarmee een verhoogd risico van de patiënt wordt beschreven. Een voorbeeld is ‘verhoogd risico op decubitus’. De patiënt heeft op dat moment nog geen decubitus, maar er zijn risicofactoren aanwezig, waardoor hij in vergelijking met andere patiënten een aanzienlijk hoger risico loopt. Een risicodiagnose wordt in een PR-structuur weergegeven, waarbij P ‘Probleem’ en R ‘Risicofactoren’ betekent.
Risicofactor
Factor die, als het gezondheidsprobleem nog niet aanwezig is, het risico op het ontstaan van dat gezondheidsprobleem vergroot.
Spoedanamnese
Verkorte vorm van anamnese in een spoedeisende situatie, waarbij snel de voor dat moment belangrijkste gegevens verkregen worden.
Stoornissen
Afwijkingen in of verlies van functies of anatomische eigenschappen (WHO 2007, p. 11).
Werkingsmechanisme
Manier waarop de interventie (of de etiologische of prognostische factor) bij de patiënt de gewenste verandering tot stand brengt. Zo werken veel medicijnen in op chemische processen in het lichaam, en veel psychologische interventies op psychische processen. Het werkingsmechanisme verklaart op welk fysiologisch, psychologisch of ander proces de interventie ingrijpt en veranderingen aanbrengt, en hoe die fysiologische of psychologische veranderingen bijdragen aan het gewenste effect van de interventie.