Skip to main content
Top

2016 | OriginalPaper | Hoofdstuk

15 Handchirurgie

Auteur : Leonie Ruettermann-Kwak

Gepubliceerd in: Plastische chirurgie

Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum

share
DELEN

Deel dit onderdeel of sectie (kopieer de link)

  • Optie A:
    Klik op de rechtermuisknop op de link en selecteer de optie “linkadres kopiëren”
  • Optie B:
    Deel de link per e-mail

Samenvatting

Een goede functie staat voorop bij operaties aan de hand, niet zozeer het uiterlijk. Bij handchirurgie wordt de patiënt in rugligging gepositioneerd met de arm op een armtafel; er wordt circulair afgedekt. Meestal wordt gebruikgemaakt van bloedleegte en bipolaire diathermie. Na een handoperatie wordt een (druk)verband of een gipsspalk aangelegd, afhankelijk van het soort letsel.
Bij handletsels kunnen de volgende weefsels geïsoleerd of in samenhang beschadigd zijn: huid/subcutis, vaten, pezen, zenuwen, bot en gewrichten. Als een pees geheel doormidden is, kan een primaire tenorafie worden uitgevoerd waarbij de peesuiteinden aan elkaar worden gehecht (mits er voldoende lengte is). Is de peesschede verlittekend, dan moet een nieuwe peesschede worden gevormd met behulp van een tendon spacer. Ontbreekt een deel van de pees, of is een deel van de pees te veel gelaedeerd, dan kan een peestransplantaat nodig zijn, bijvoorbeeld van de m. palmaris longus of de m. extensor digitorum longus van een teen. Handzenuwen kunnen primair worden gehecht (neurorafie), maar als de spanning op de zenuw te groot dreigt te worden, kan een zenuwtransplantaat worden geoogst en ingehecht.
Arteriën en venen moeten bij doorsnijding zo spoedig mogelijk worden geanastomoseerd, vaak onder de microscoop.
Bij fracturen in de hand kan het gaan om de falangen, de metacarpalen en/of het handwortelskelet. Handfracturen moeten goed gereponeerd worden, opdat de functie van de hand niet onderhevig raakt aan beperking. Repositie kan gesloten of open worden uitgevoerd. Repositie en osteosynthese zijn geïndiceerd bij:
  • instabiliteit van schachtfracturen in de vorm van verkorting, asafwijking of rotatie;
  • meervoudige fracturen, bijvoorbeeld van verschillende metacarpalen;
  • gecombineerde fracturen van metacarpalen en falangen in dezelfde straal;
  • intra-articulaire fracturen met trapvorming.
Er zijn verschillende technieken voor de inwendige fixatie.
Een andere veelvuldig voorkomende operatie is de fasciëctomie bij de ziekte van Dupuytren. Daarbij wordt de door fibromatose verdikte fascia palmaris verwijderd. Bij kinderen wordt de aangeboren afwijking syndactylie geopereerd; dit is een congenitale vergroeiing van twee of meer vingers of tenen. Hierbij wordt vaak een (full) thickness skin graft gebruikt, waarvoor ook moet worden afgedekt.
De meest voorkomende indicatie voor een artroplastiek is reumatoïde artritis, een systeemziekte die primair de mesenchymale weefsels aantast. De artroplastiek met een finger-jointprothese wordt vooral aan de metacarpofalangeale gewrichten (MCP-gewrichten) uitgevoerd.
Soms is men bij een handtrauma genoodzaakt te amputeren. Het kan dan nodig zijn de hand te versmallen tot de breedte van de overgebleven intacte stralen. Dit gebeurt vaak in een later stadium. Bij verlies van een duim kan een pollicisatie worden uitgevoerd, waarbij de wijsvinger verplaatst wordt naar de plaats van de duim, of de eerste of tweede teen naar de hand getransplanteerd wordt om daar dienst te doen als duim.
Voor alle handoperaties geldt dat de patiënt postoperatief meestal nog veel moeten oefenen, zowel passief als actief, om een goede functie terug te krijgen. Hiervoor is de inzet van de patiënt erg belangrijk en daarom wordt vooraf uitgelegd welke rol de patiënt zelf tijdens de nazorg zal hebben. Zo nodig wordt de handtherapeut ingeschakeld, een in handen gespecialiseerde ergo- of fysiotherapeut.
Voetnoten
1
De injectienaalden worden gebruikt om de kapotte pezen te fixeren, opdat ze niet terugschieten in hun peeskoker.
 
Metagegevens
Titel
15 Handchirurgie
Auteur
Leonie Ruettermann-Kwak
Copyright
2016
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
DOI
https://doi.org/10.1007/978-90-368-1181-1_15