Skip to main content
Top

2016 | OriginalPaper | Hoofdstuk

12 Passende omgevingen voor mensen met dementie

Auteurs : Angèle Jonker, Wilma Spijkers, Betty van Wijngaarden

Gepubliceerd in: Kleinschalig zorgen

Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum

share
DELEN

Deel dit onderdeel of sectie (kopieer de link)

  • Optie A:
    Klik op de rechtermuisknop op de link en selecteer de optie “linkadres kopiëren”
  • Optie B:
    Deel de link per e-mail

Samenvatting

  • In de kleinschalige zorg willen we een passende omgeving creëren voor bewoners met dementie, want dit voelt prettig, veilig en herkenbaar aan voor bewoners (zie Inleiding).
  • Een passende omgeving is niet alleen de tastbare omgeving (de inrichting van kamers, overzichtelijkheid, kleurgebruik, rust of juist drukte in een ruimte), maar ook het gedrag van verzorgenden en hoe zij reageren op gedrag van bewoners (zie Inleiding).
  • Veel gedrag van bewoners met dementie kan problemen geven als wij niet begrijpen waarom deze bewoner zich zo gedraagt. Bijvoorbeeld agressie, angst, ontremd gedrag, achterdocht of apathie (zie paragraaf 12.1).
  • We spreken van probleemgedrag als verzorgenden, bewoners, of familieleden het moeilijk vinden om met bepaald gedrag om te gaan (zie paragraaf 12.1).
  • Overwegingen bij ‘probleemgedrag’ (zie paragraaf 12.1):
    • ○ Is dit een probleem?
    • ○ Voor wie is het een probleem (voor de bewoner zelf, andere bewoners, de verzorgenden)?
    • ○ Kennen we de achtergrond van dit gedrag?
    • ○ Welk gedrag van onszelf versterkt of verzwakt het gedrag van de bewoner?
    • ○ Wat kunnen we er het best aan doen?
  • Verschillende factoren kunnen het gedrag van een bewoner tot een probleem maken (zie paragraaf 12.1, figuur 12.1):
    • ○ dementieel ziektebeeld;
    • ○ lichamelijke oorzaken;
    • ○ persoonlijkheid;
    • ○ omgevingsfactoren.
  • Om het gedrag van een bewoner met dementie beter te kunnen begrijpen, is het belangrijk om meer te weten over de dementievorm (zie paragraaf 12.1 en Bijlage 2).
  • Mensen met dementie verwerken prikkels veel trager. Doseer het aantal prikkels (meer of minder) daarom zorgvuldig (zie paragraaf 12.1).
  • Schep in de omgeving van bewoners mogelijkheden om meer of minder prikkels te doseren. Denk aan de volgende zintuigen (zie paragraaf 12.1).
    • ○ Reuk: welke geuren zijn herkenbaar en stimuleren bewoners?
    • ○ Zicht: wat is er te zien? En roept dat beweging, interesse of juist vermoeidheid op?
    • ○ Smaak: wat valt er te proeven? En is dat herkenbaar, vies of juist lekker?
    • ○ Gehoor: welke geluiden zijn er te horen? Hoe druk of rustig is het en voor welke bewoners is dat juist goed of niet goed?
    • ○ Tast: hoe voelt de omgeving en hoe voelen de materialen? Hoe is de temperatuur? Is er frisse lucht? Zijn er aaibare materialen, dieren?
  • Voor een groot deel zitten de mogelijkheden voor dosering van prikkels in ons eigen gedrag (zie paragraaf 12.1).
  • Een passende omgeving helpt bewoners met dementie om een omgeving voor hen herkenbaar en begrijpelijk te maken, en om erin te kunnen functioneren. Dit wordt ook healing environment genoemd (zie paragraaf 12.1).
  • Bij een passende omgeving (een kamer of een locatie) gaat het onder meer om hoe we ons gedragen in deze ruimte, om de inrichting, de manier waarop het meubilair is neergezet, om het kleurgebruik, en om licht en donker. Dit heeft invloed op het gedrag van mensen met dementie (zie paragraaf 12.1).
  • Paragraaf 12.2 beschrijft belangrijke aandachtspunten voor passende omgevingen voor een aantal specifieke ruimtes in de kleinschalige zorg, namelijk voor de huiskamer, slaapkamer en voor de gangen, loopruimtes en algemene ruimtes.
Metagegevens
Titel
12 Passende omgevingen voor mensen met dementie
Auteurs
Angèle Jonker
Wilma Spijkers
Betty van Wijngaarden
Copyright
2016
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
DOI
https://doi.org/10.1007/978-90-368-1568-0_12