Hechtmaterialen zijn – bijna – net zo oud als de mensheid. De geschiedenis van de geneeskunde en die van het verlenen van eerste hulp na verwondingen gaan gelijk op. De oudste bekende hechtmethode is het doorsteken van beide wondranden om zo de randen te fixeren. In het stenen tijdperk gebruikte de medicijnman hiervoor scherpe doornen, bijvoorbeeld van de agavestruik; deze houterige vezels hebben de bijzondere eigenschap goed door het lichaam verdragen te worden. Vele eeuwen later kwamen de Romeinen terug op de doornentechniek met de toepassing van een soort zilveren veiligheidsspeld die ‘fibula’ werd genoemd. Deze naam gebruiken we nu nog voor ons kuitbeen, dat samen met het scheenbeen (tibia) sterk aan de dubbele speld doet denken. In de middeleeuwen bedachten de heelmeesters een slimme variant op de fibulatechniek. De chirurgijn doorstak de wondranden met enkelvoudige spelden, waarna hij – vergelijkbaar met het dichtsnoeren van een bergschoen – een draad tussen de spelden over en weer liet gaan. Door de draad strak aan te trekken kwamen de wondranden dichter bij elkaar.