Samenvatting
In de gezondheidszorg wordt door alle beroepsgroepen veel gemeten bij patiënten. Een verloskundige meet bijvoorbeeld de hoogte van de baarmoeder met een meetlint; een fysiotherapeut gaat na welke activiteiten een patiënt met rugklachten kan uitvoeren of hij meet de loopafstand binnen een bepaalde tijd; een ergotherapeut brengt de arbeidsmogelijkheden of de kwaliteit van leven in kaart; een verpleegkundige bepaalt het stadium van decubitus en een logopedist bepaalt of er bij een patiënt na een beroerte sprake is van afasie. Bij alle beroepsgroepen worden vragen over de hulpvraag van de patiënt gesteld; er wordt gekeken, onderzocht en beoordeeld. Vervolgens wordt een plan van aanpak opgesteld inclusief behandeldoelen en de gekozen behandeling. Gedurende het hele proces stelt de zorgverlener zichzelf vragen. Hoe weet ik, als zorgverlener, nu zeker dat de diagnose juist is, wat had ik nog meer kunnen doen? Hoe kan ik nagaan of de ingezette therapie effect heeft? Had ik van te voren de prognose van de patiënt beter kunnen inschatten? Hoe kan ik de patiënt stimuleren om de medicatie op tijd in te nemen of te blijven oefenen? Meetinstrumenten kunnen hierbij een belangrijke rol spelen.[1] Ze zullen nooit de klinische expertise van de zorgverlener vervangen, maar kunnen die wel prima ondersteunen. Het meten dat veelal impliciet in het hoofd van de zorgverlener gebeurt, kan met behulp van meetinstrumenten expliciet gemaakt worden. Het meten kan gezien worden als een klinisch vergrootglas of eyeopener.