Samenvatting
Gedrag ontstaat tijdens het socialisatieproces, al bij de jonge baby. De omgeving speelt hierin een rol; deze wordt onderverdeeld in sociale omgeving en fysieke omgeving. Daarnaast spelen factoren van de persoon zelf een rol, namelijk: lichamelijke mogelijkheden en beperkingen, gevoelens, gedachten en karaktereigenschappen. In de omgang met de patiënt kan rekening worden gehouden met specifieke kenmerken die samenhangen met de levensfase waarin een patiënt zich bevindt. We onderscheiden de volgende (kunstmatige) levensfasen: kinderen, jongeren, volwassenen en ouderen.
Elke fase kent zijn eigen fysieke veranderingen, emotionele ervaringen en probleemgedrag. Ten slotte is er nog onmaatschappelijk gedrag. Hiermee wordt gedrag bedoeld dat afwijkt van de gangbare normen. Onmaatschappelijk gedrag kan worden veroorzaakt door misbruik van drank of drugs. Een andere oorzaak is agressie, waarbij er een directe of indirecte aanleiding kan zijn. Vandalisme is een herkenbare vorm van onmaatschappelijk gedrag.
Tijdens je leven maak je deel uit van diverse groepen. Mensen vormen groepen om een bepaald doel te bereiken. Groepen kunnen worden ingedeeld volgens bepaalde kenmerken. Er zijn veel indelingen mogelijk. Individuen passen zich gemakkelijk aan, we noemen dat conformisme. In groepen, maar ook in de samenleving als geheel, vervullen mensen diverse rollen. Bij de invulling van deze rollen ontstaan vaak patronen die herkenbaar zijn, er kunnen ook conflicten tussen rollen ontstaan. Groepen kunnen nauwelijks zonder leiders, dat zie je ook op school: de docent heeft een (bege)- leidende rol. We zagen globaal twee vormen van leiderschap: opdracht- en relatiegericht. In de omgang met andere mensen ben je voortdurend bezig om relaties aan te gaan, te onderhouden en weer af te bouwen. De formele relatie met je toekomstige patiënt/cliënt is een ongelijkwaardige relatie.