In Forensic Science International van september 2013 wordt gewag gemaakt van het resultaat van onderzoek naar de fluorescerende eigenschap van voortanden. Digitale röntgenopnamen laten zien dat deze eigenschap afneemt naarmate men ouder wordt.
Fluorescentie is het grootst rond de leeftijd van 26, 27 jaar, daarna neemt deze langzaam af tengevolge van verandering van glazuur, tandbeen en pulpa. Het gebit heeft altijd al een belangrijke rol bij forensisch onderzoek gespeeld. Bij grote (vlieg-/natuur-) rampen, waarbij mensen ernstig verminkt zijn, bijvoorbeeld door verbranding, vindt identificatie onder meer plaats door ododontologen (forensisch tandheelkundigen), omdat het gebit het meest duurzame onderdeel van het skelet is.
Ook bij strafrechtelijk onderzoek geeft het gebit veel informatie prijs, over bijvoorbeeld de tandheelkundige geschiedenis (aan de hand van uitgevoerde behandelingen), gezondheid, sekse, ras en soms zelfs beroep.
Leeftijdsschatting
Voor leeftijdsschatting keek men tot nu toe vooral naar de aanwezigheid verstandskiezen, mate van slijtage kauwoppervlak, hoeveelheid secudaire dentinevorming, mate parodentaal steunweefselverlies, mate resorptie van tandwortelpunt, mate transparantie tandwortel en de lengte van de translucente zone bij de tandwortel.
Omdat leeftijdsbepaling bij forensisch onderzoek vooral een leeftijdsschatting is, is elke extra informatie welkom. Immers, hoe meer gegevens, hoe nauwkeuriger de leeftijdsbepaling.
In 'dat licht' bekeken kan deze nieuwe methode van leeftijdsbepaling aan de hand van de lichtuitstralende eigenschap van tanden een belangrijke aanwinst voor forensisch onderzoek betekenen.
Röntgenstraling
De nieuwe methode om leeftijd te bepalen, maakt gebruik van het feit dat door röntgenstraling fluorescentie kan optreden (te vergelijken met de methode om bankbiljetten op echtheid te controleren, waarbij fluorescerende bestanddelen met een uv-lamp zichtbaar gemaakt kunnen worden). Tandglazuur en tandbeen bevatten het fluorescerende CaF2, dat door röntgenbestraling zichtbaar wordt. Omdat tijdens het leven het glazuur dunner wordt en de pulpaholte, door de vorming van secundair tandbeen, smaller, zal de fluorescerende eigenschap van de voortanden afnemen naarmate men ouder wordt.
In het Braziliaanse onderzoek bleek de fluorescentie door röntgenstraling het grootst bij de midden twintigers, daarna zag men bij de verschillende oudere leeftijdsgroepen de fluorescentie gestaag afnemen. Naar aanleiding van die onderzoeksresultaten kan men de mate van fluorescentie koppelen aan leeftijd.
Zo bieden al dan niet oplichtende tanden de forensisch onderzoeker nog meer houvast bij leeftijdsbepaling.
Verwante artikelen over ododontologie en leeftijdschatting:
Tandarts Praktijk 3-2013, Frank Wijck: 'Van gebit naar Identiteit'.
Auteur(s): Marijke Simons