Samenvatting
Het hart bestaat uit vier compartimenten die van elkaar gescheiden zijn door wanden en kleppen (fig. 1.1, 4.8 t/m 4.11). Het systeemveneuze bloed komt het hart binnen in het rechteratrium (RA), via de vena cava superior (VCS) uit de bovenste lichaamshelft en via de vena cava inferior (VCI) uit de onderste lichaamshelft. Beide vaten komen het RA binnen aan de achterzijde, boven en onder. Zowel VCS als VCI hebben normaalgesproken geen kleppen. De RA-wand is slechts een paar millimeter dik en is duidelijk enigszins getrabeculariseerd. Onderdeel van het RA is het rechterhartoor dat zich anterior/lateraal bevindt. Dit hartoor wordt gekenmerkt door het stompe einde en verschilt hiermee van het linkerhartoor, dat een puntig einde heeft. De overgang tussen RA en rechterventrikel (RV) wordt bepaald door de tricuspidalisklepring (annulus) en de tricuspidalisklep. De tricuspidalisklep bestaat uit een anterior, een posterior en een septaal klepblad. De chordae van de klep hechten aan meerdere papillairspiertjes aan en niet, zoals bij de mitralisklep, aan twee prominente papillairspieren. Kenmerkend voor de tricuspidalisklep is dat verscheidene chordae van het septale klepblad direct aanhechten in het septum. Dit onderscheidt de klep van de mitralisklep. Dit is een gegeven dat van belang is voor de echografist, die ook complexe congenitale hartafwijkingen gaat analyseren.