Skip to main content
Top

2009 | wo | Boek

Mondziekten, kaak- en aangezichtschirurgie

Redacteuren: J. A. Baart, Prof.dr. I. van der Waal

Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum

insite
ZOEKEN

Over dit boek

Het werkterrein van de kaakchirurg bevindt zich op het raakvlak van de tandheelkunde en de geneeskunde. Hierdoor is er sprake van een nauwe samenwerking met uiteenlopende specialisten, zoals de tandarts, de huisarts, de orthodontist, de keel- neus- en oorarts, de huidarts en de plastisch chirurg.

In het onderwijs aan studenten tandheelkunde wordt altijd ruim besteed aan afwijkingen en aandoeningen op het gebied van mondziekten en kaakchirurgie. Het is voor de tandarts-algemeen practicus belangrijk zijn kennis op dit gebied bij te houden. In Mondziekten, kaak- en aangezichtschirurgie beschrijven de deskundige auteurs uitgebreid de meest voorkomende problemen waarmee de tandarts kan worden geconfronteerd.

Er wordt ruim aandacht besteed aan anamnese, speciaal onderzoek en diagnostiek. Daarnaast worden chirurgische behandelingen van uiteenlopende verworven en aangeboren afwijkingen behandeld. Denk hierbij aan afwijkingen die verband houden met trauma's van het gebit en aangezichtsskelet, aandoeningen van het kaakbot, het kaakgewricht en sinus maxillaris, de hals, de speekselklieren en het mondslijmvlies, groei- en ontwikkelingsstoornissen van het gelaat, tumoren in het gelaat, dermatologie, implantologie en slaapgerelateerde stoornissen. Deels kunnen deze aandoeningen in de algemene praktijk worden behandeld en deels betreft het behandelingen van meer specialistische aard. Voor de algemeen practicus is het relevant van de laatste specialistische behandelmethoden op de hoogte te zijn in verband met voorlichting aan de patiënt en noodzakelijke tandheelkundige vervolgbehandelingen.

Inhoudsopgave

Voorwerk
1. De plaats van de mondziekten, kaak- en aangezichtschirurgie in de tandheelkunde
Samenvatting
Sinds 1956 is het vakgebied Mondziekten en Kaakchirurgie in Nederland erkend als een officieel tandheelkundig specialisme. Dit betekent onder andere dat de betreffende specialist zich bij zijn werkzaamheden uitsluitend richt op voornoemd vakgebied en verondersteld wordt geen werkzaamheden op algemeen tandheelkundig terrein uit te voeren. Ook in vrijwel alle andere landen van de wereld is sprake van een dergelijk erkend specialisme, zij het dat de opleiding tot specialist van land tot land verschilt. Internationaal is er een sterke tendens ontstaan om als vooropleiding voor het specialisme zowel het tandarts- als het artsdiploma verplicht te stellen. Ook in Nederland is deze verplichting inmiddels van toepassing en dientmen bij inschrijving in het specialistenregister naast een succesvol afgeronde vierjarige specialistenopleiding over zowel het tandarts- als artsdiploma te beschikken. Het specialistenregister valt onder de verantwoordelijkheid van de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde. Hoewel de beroepsvereniging van de kaakchirurgen in Nederland in 2006 haar naam heeft gewijzigd van ‘Nederlandse Vereniging voor Mondziekten en Kaakchirurgie’ in ‘Nederlandse Vereniging voor Mondziekten, Kaak- en Aangezichtchirurgie’, wordt het specialisme vooralsnog officieel aangeduid met ‘Mondziekten en Kaakchirurgie’.
J. A. Baart, I. van der Waal
2. Anamnese en onderzoek
Samenvatting
Een patiënt die zich met een probleem of een hulpvraag tot zijn tandarts wendt, verwacht een medemenselijke en een professionele opstelling. De relatie tussen hulpverlener en patiënt is eenzijdig afhankelijk, dat wil zeggen dat de patiënt voor de oplossing van zijn probleem min of meer afhankelijk is van zijn hulpverlener. Het komt de behandeling ten goede als de patiënt een zeker vertrouwen heeft in de arts. Een tandarts die zich opstelt ‘naast zijn patiënt’ en ‘samen met zijn patiënt’ naar een oplossing zoekt, zal het vertrouwen van zijn patiënt versterken zonder de afhankelijkheid te vergroten.
J. F. L. Bosgra, J. A. Baart
3. De medisch complexe patiënt en medisch-tandheelkundige interactie
Samenvatting
Onder een medisch complexe patiënt wordt in de tandheelkunde een patiënt verstaan van wie de algehele gezondheidstoestand ten gevolge van ziekte en/of het gebruik van medicijnen zou kunnen interfereren met het tandheelkundig handelen. Ziekteprocessen in de mond kunnen een duidelijke invloed hebben op de algehele gezondheid en vice versa. Zowel het effect van een ziekte of aandoening op de mondgezondheid (zoals het ontstaan van orale ulcera bij patiënten met een inflammatoire darmziekte) als het effect van de ziekte op het tandheelkundig behandelplan (het uitstellen van een tandheelkundige behandeling kort na een hartinfarct) alsook het effect van een orale aandoening op het verloop van een ziekte of ziekteproces (orale ontstekingen die de plasmaglucosespiegel bij diabetespatiënten kunnen beïnvloeden) kan worden gerekend tot medisch-tandheelkundige interactie (MTI). Mensen worden ouder en daarmee wordt het aantal medisch complexe patiënten groter. Enerzijds is er een toename van de levensverwachting en de intensivering van de algemeen medische zorg van belang, anderzijds neemt de tandheelkundige vraag – ook bij ouderen – toe. De toename van de tandheelkundige vraag wordt onder andere veroorzaakt door toegenomen tandheelkundige mogelijkheden, grotere tandheelkundige bewustwording en verbeterde tandheelkundige preventie, waardoor tot op hoge leeftijd de eigen dentitie behouden blijft.
D. E. van Diermen, R. A. Th. Gortzak
4. De verwijzing
Samenvatting
Binnen de tandheelkunde worden in Nederland officieel twee specialismen onderscheiden, te weten de Dentomaxillaire Orthopedie en de Mondziekten en Kaakchirurgie. Verwijzing van de tandarts of huisarts naar een specialist wordt verticale verwijzing genoemd. Daarnaast is er in de tandheelkunde sprake van de horizontale verwijzing naar een collega- tandartsmet bijzondere bekwaamheden op een bepaald terrein, zoals de tandarts-parodontoloog, de tandarts-implantoloog, de tandarts-endodontoloog, de tandarts-gnatoloog, enzovoort.
R. H. B. Allard
5. Lokale anesthesie
Samenvatting
Bij verdoving voor een tandheelkundige behandeling wordt voornamelijk gebruikgemaakt van lokale anesthesie in de vorm van infiltratieanesthesie of geleidingsanesthesie. Van de andere vormen van lokale anesthesie wordt betrekkelijk zelden gebruikgemaakt (tabel 5.1). De keuze van de vorm van anesthesie wordt bepaald door het te behandelen gebitselement of kaakdeel en door patiëntgebonden factoren.
J. A. Baart
6. Afwijkingen van het mondslijmvlies, het tandvlees en de tong
Samenvatting
Afwijkingen van de lippen, het mondslijmvlies, het tandvlees en de tong kunnen variëren van onschuldige, benigne (= goedaardige) tot maligne (= kwaadaardige) aandoeningen. De meeste blijven beperkt tot de mondholte. Er zijn echter ook afwijkingen die gepaard gaan met of worden gevolgd door huidafwijkingen. Ten slotte zijn er afwijkingen die voorkomen bij of het gevolg zijn van een algemeen lijden of van het gebruik van medicijnen.
I. van der Waal
7. Huidafwijkingen van het aangezicht
Samenvatting
Tandartsen en kaakchirurgen worden met enige regelmaat geconfronteerd met patiënten met aandoeningen van het mondslijmvlies die gepaard kunnen gaan met soortgelijke aandoeningen van de huid of van andere slijmvliezen dan die van de mond. Voorbeelden van dergelijke afwijkingen zijn lichen planus, discoïde lupus erythematodes en pemphigus vulgaris. Daarnaast kan bij een patiënt die door een tandarts of kaakchirurg wordt onderzocht, sprake zijn van andere huidafwijkingen van het aangezicht. Het is wenselijk dat deze tandheelkundige professionals onderscheid kunnen maken tussen onschuldige en minder onschuldige afwijkingen en hun patiënten zo nodig verwijzen naar hun huisarts of dermatoloog (huidarts) voor nadere diagnostiek en eventuele behandeling. Op deze plaats zullen enkele huidafwijkingen worden besproken die met enige regelmaat in het aangezicht kunnen voorkomen.
R. I. F. van der Waal, J. G. A. M. de Visscher
8. Gebitsextractie
Samenvatting
Extractie van één of meer niet te behouden gebitselementen kan deel uitmaken van een tandheelkundig behandelplan. De verschillende indicaties voor extractie zijn vermeld in tabel 8.1.
J. A. Baart, J. F. L. Bosgra
9. Dentogene ontstekingen
Samenvatting
Een dentogene ontsteking, zoals een submuceus abces, hangt samen met de aanwezigheid van tanden en kiezen. Bronnen van deze door het gebit veroorzaakte ontstekingen zijn periapicale, parodontale en pericoronaire ontstekingen (de drie P’s). Zij zijn verantwoordelijk voor bijna alle vormen van dentogene ontstekingen (tabel 9.1).
J. A. Baart
10. Geïmpacteerde en geretineerde gebitselementen
Samenvatting
Doorbraakstoornissen in het melkgebit komen zelden voor. In het blijvende gebit komt bij ongeveer 20% van de bevolking een doorbraakstoornis voor. De getallen variëren van 7-96%, afhankelijk van de leeftijd waarop individuen worden onderzocht en van het gegeven of ook de verstandskiezen worden meegerekend. Doorbraakstoornissen komen het meest frequent voor bij de boven- en onderverstandskies, gevolgd door de bovencuspidaat en de tweede premolaar onder. Bij mannen komt een gestoorde doorbraak vaker voor dan bij vrouwen. Er zijn drie oorzaken voor een gestoorde doorbraak, te weten:
1
een afwijkende plaats (ectopie) van de tandkiem;
 
2
obstakels op het eruptiepad; en
 
3
stoornissen in het doorbraakmechanisme.
 
J. A. Baart
11. Dentogene cysten en tumoren
Samenvatting
Dentogene cysten en tumoren ontstaan uit dentogeen epitheel, dat bij de aanleg en vorming van gebitselementen betrokken is of is geweest. Er zijn geen specifieke histologische kenmerken van het oorspronkelijk van de tandlijst afkomstige dentogene epitheel, behoudens soms optredende palissadering die lijkt op de rangschikking van ameloblasten.
I. van der Waal
12. Botafwijkingen
Samenvatting
Bij diagnostisch onderzoek van een vermeende kaakbotafwijking kan inspectie en vooral palpatie reeds enige informatie verschaffen. Zo kan bijvoorbeeld worden vastgesteld of er sprake is van een verbreding van het betreffende kaakbotgedeelte. Tevens kan een indruk worden verkregen over de vraag of men te doen heeft met een beenharde, een cysteuze (crepitatie) of een vast-elastische afwijking. Wat betreft het röntgenologische onderzoek geeft de tandfilm (‘solo’) vaak al veel informatie. Zo nodig kan gebruik worden gemaakt van een occlusale foto. Een veel gebruikte röntgenfoto is het elders in dit boek beschreven orthopantomogram, waarbij in één opname de gehele boven- en onderkaak worden weergegeven (zie par. 2.3.2.2). Het is vooral bij grote processen vaak zinvol aanvullend röntgenologisch onderzoek uit te voeren met behulp van computertomografie (CT-scan). MRI-onderzoek wordt bij de diagnostiek van botafwijkingen betrekkelijk weinig toegepast. Een ander diagnostisch hulpmiddel is scintigrafisch onderzoek (botscan) met behulp van radioactief gemerkte stoffen. Wanneer op grond van het röntgenologische onderzoek rekening wordt gehouden met de mogelijkheid van een in het bot gelegen vasculaire afwijking, is arteriografisch onderzoek geïndiceerd.
I. van der Waal
13. Afwijkingen van de speekselklieren
Samenvatting
In zowel de grote als kleine speekselklieren kunnen zich diverse afwijkingen voordoen, zoals steenvorming, ontstekingen, cysten en tumoren. Afwijkingen in de speekselklieren kunnen ook berusten op systemische afwijkingen, zoals sarcoïdose en het syndroom van Sjögren waarbij ook andere klieren dan de speekselklieren zijn betrokken. Alvorens deze afwijkingen nader toe te lichten, wordt in het kort ingegaan op enkele anatomische aspecten van de speekselklieren en worden de diagnostische hulpmiddelen besproken die beschikbaar zijn bij het vermoeden op een afwijking in de speekselklieren.
I. van der Waal
14. De sinus maxillaris
Samenvatting
Er worden vier neusbijholten onderscheiden: de sinus maxillaris, de sinus frontalis, de sinus sphenoidalis en de sinus ethmoidalis. Deze laatste is eigenlijk een communicerend systeem van cellen in het zeefbeen. De bijholten zijn in principe gepaard aanwezig (figuur 14.1).
A. G. Becking
15. Het temporomandibulaire gewricht
Samenvatting
De bewegingen van de onderkaak worden bepaald door aanspannen en ontspannen van de kauwmusculatuur, de zwaartekracht en de occlusie- en articulatiemogelijkheden van de dentitie. Dit alles vindt plaats binnen grenzen die worden gedefinieerd door verschillende anatomische structuren.
H. J. Schouten, F. H. van der Vijgh, H. R. Sulkers, J. R. Hesse
16. Tandletsels
Samenvatting
Bij een trauma op het aangezicht kunnen letsels optreden van de weke delen, de tanden, de processus alveolaris en het kaakbot. In dit hoofdstuk komen voornamelijk de tandletsels aan de orde; kaaken aangezichtsfracturen worden in hoofdstuk 17 behandeld.
J. A. Baart, R. H. B. Allard
17. Kaak- en aangezichtsfracturen
Samenvatting
Het onderscheid tussen kaak- en aangezichtsfracturen is enigszins kunstmatig. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen fracturen waarbij alleen onder- en/of bovenkaak zijn betrokken (‘kaakfracturen’) en fracturen van het aangezicht waarbij onder- noch bovenkaak zijn betrokken, bijvoorbeeld een jukbeen-, neus- of voorhoofdfractuur (‘aangezichtsfracturen’). In de praktijk blijkt meestal sprake te zijn van een combinatie van kaak- en aangezichtsfracturen.
E. A. J. M. Schulten
18. De kaakcorrectie
Samenvatting
Chirurgische kaakorthopedie, ook wel chirurgische orthodontie genoemd, is een onderdeel van het specialisme mondziekten, kaak- en aangezichtschirurgie en betreft de correctie van afwijkingen in de stand van gebit en kaken.
D. B. Tuinzing, R. B. Greebe, J. Dorenbos, E. C. J. Hakman, A. G. Becking
19. Lip-, kaak- en verhemeltespleten
Samenvatting
Een aangeboren spleet in lip, kaak of verhemelte komt in Nederland voor bij ongeveer 1 : 750 levend geboren baby’s, bij jongens tweemaal zo vaak als bij meisjes, linkszijdig ongeveer tweemaal zo vaak als rechtszijdig. Een reden voor de voorkeur voor jongens en linkszijdigheid is niet bekend. Een lip-, kaak- of verhemeltespleet, ook wel kortweg schisis genoemd, kan ook dubbelzijdig voorkomen. Een geïsoleerde (= solitaire) gehemeltespleet is veel zeldzamer en komt bij 1 : 2500 pasgeboren baby’s voor, bij meisjes tweemaal zo vaak als bij jongens. Een geïsoleerde lipspleet komt ook voor, maar in twee derde van de gevallen gaat een lipspleet gepaard met een kaak- of kaak-verhemeltespleet. Een schisis (= spleet) kan ook onderdeel uitmaken van een syndroom, bij een geïsoleerde palatumspleet vaker dan bij een lip-kaak-verhemeltespleet.
J. A. Baart
20. Preprothetische en implantologische chirurgie
Samenvatting
Het verlies van het natuurlijke gebit of delen van het gebit leidt tot resorptie van het kaakbot. Naast de tandeloosheid zijn diverse lokale en systemische factoren van invloed op het resorptieproces. Een veel gebruikte classificatie om de kwantiteit van het botvolume van de edentate processus alveolaris aan te geven is die van Cawood en Howell (1988) (Schema 20.1).
C. M. ten Bruggenkate, E. A. J. M. Schulten, R. J. Goené
21. Reconstructieve chirurgie van de onder- en bovenkaak
Samenvatting
Chirurgische behandeling van een goed- of kwaadaardige tumor in het hoofd-halsgebied resulteert veelal in een weefseldefect. Daarbij is naast de weke delen soms ook een deel van de onder- of bovenkaak betrokken. Bij een dergelijke oncologische resectie kunnen ook één of meer gebitselementen verloren gaan. Begrijpelijkerwijs kan daardoor verstoring optreden van één of meer orale functies, zoals spreken, kauwen, slikken en cosmetiek.
E. A. J. M. Schulten, H. A. H. Winters
22. Snurken en obstructief slaapapneusyndroom
Samenvatting
Snurken en het obstructief slaapapneusyndroom (OSAS) worden gerekend tot de slaapafhankelijke ademhalingsstoornissen. Tijdens het slapen vermindert de tonus van onder andere tong- en farynxmusculatuur. Snurken is een geluid dat wordt veroorzaakt door het vibreren van het palatum molle, de tongbasis en andere weke delen in de bovenste luchtweg. Als gevolg van negatieve druk tijdens inademen worden bovendien de tong en het palatum molle richting de posterieure farynxwand verplaatst. Hierdoor kan snurken worden versterkt of kan zelfs een partiële of volledige obstructie van de bovenste luchtweg ontstaan. Luchtwegobstructies zijn kenmerkend voor OSAS en resulteren in een reductie (hypopneu) of complete onderbreking (apneu) van de ademhaling met een zuurstofsaturatiedaling en stijging van de koolzuurspanning in het bloed. Door een toename van de sympathische activiteit en verhoging van de pre- en afterload van het hart veroorzaken deze luchtwegobstructies bovendien een toegenomen cardiale belasting. Het hervatten van de ademhaling gaat vervolgens gepaard met kortstondige ontwaakreacties (arousals) die cumulatief resulteren in een gefragmenteerde slaap en een afname van de slaapfasen rapid-eyemovement (REM) en diepe non-REM slaap. Deze kwalitatief inefficiënte slaap heeft tot gevolg dat OSAS-patiënten vaak last hebben van overmatige slaperigheid overdag. Het cognitief functioneren en de kwaliteit van leven kan hierdoor verminderen en er bestaat een verhoogde kans op ongevallen. Bovendien leidt de toegenomen cardiale belasting bij OSAS-patiënten op langere termijn tot pulmonale en systemische hypertensie en een verhoogde kans op cerebro- en cardiovasculaire complicaties. Snurken kan evenals OSAS hinderlijk zijn voor de omgeving, maar heeft daarentegen geen consequenties voor de gezondheid van de patiënt.
A. Hoekema
23. Het gebruik van pijnstillers
Samenvatting
Pijn wordt beschouwd als een zintuiglijke gewaarwording. Elektrische prikkels worden van de pijnreceptoren naar de hersenen geleid en geïnterpreteerd als pijn. De prikkeling kan verschillend van aard zijn, bijvoorbeeld druk, temperatuur, beschadigingen en blootstelling aan de lucht.
J. A. Baart, A. H. B. Schuurs
Nawerk
Meer informatie
Titel
Mondziekten, kaak- en aangezichtschirurgie
Redacteuren
J. A. Baart
Prof.dr. I. van der Waal
Copyright
2009
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
Elektronisch ISBN
978-90-313-6906-5
Print ISBN
978-90-313-5321-7
DOI
https://doi.org/10.1007/978-90-313-6906-5