Skip to main content
Top

2004 | Boek

Jaarboek fysiotherapie kinesitherapie 2006

Redacteuren: Dr. J. Marinus, Dr. P. U. Dijkstra, Prof.dr. J. Nijs, Dr. C. P. van Wilgen

Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum

insite
ZOEKEN

Inhoudsopgave

Voorwerk

Opinie

Voorwerk
Hoofdstuk 1 Evidence based practice vraagt een mentaliteitsverandering bij clinicus én onderzoeker
Samenvatting
Er is een voortdurende en indrukwekkende toename van de beschikbare evidentie over werkzaamheid van fysio- en kinesitherapeutisch handelen (zie kader). Verder zijn er de afgelopen jaren belangrijke inspanningen verricht om de toepassing van bevindingen uit gecontroleerd effectonderzoek in de klinische praktijk te stimuleren en een mentaliteitsverandering hieromtrent tot stand te brengen (Bekkering et al., 2003). Ondanks dit alles is het onduidelijk of deze inspanningen ook hebben geleid tot veranderingen in de kwaliteit van de zorgverstrekking.
Peter Vaes
Hoofdstuk 2 De plaats van klinische ervaring in de fysiotherapeutische behandeling
Samenvatting
In dit hoofdstuk staat de plaats van klinische expertise in ‘evidence based practice’ (ebp) centraal. Allereerst wordt een korte schets gegeven van de ontwikkeling van ebp. Vervolgens wordt ingezoomd op de bijdrage van klinische expertise aan ebp. In het bijzonder wordt stilgestaan bij instrumenten om klinische expertise te expliciteren en te toetsen.
Karen Cox, Guus Munten
Hoofdstuk 3 Relevantie van wetenschappelijk onderzoek inzake bewegingsanalyse en functionele anatomie in het tijdperk van icf en evidence based medicine
Samenvatting
Gedurende de voorbije decennia werd een evolutie ingezet van overwegend ‘authority based’ kinesitherapie/fysiotherapie naar meer ‘scientific based’ kinesitherapie. Kinesitherapeutisch handelen was jarenlang sterk empirisch bepaald. Met de opkomst van ‘evidence based medicine’ steeg de vraag naar meer wetenschappelijke onderbouwing, ingegeven door de behoefte aan effectonderzoek. Betekent de vraag naar effectonderzoek dat fundamenteel georiënteerd onderzoek ten dienste van de kinesitherapie op de achtergrond dient te geraken? Aan de hand van voorbeelden ten aanzien van bewegingsanalyse en medische beeldvorming in relatie tot functionele anatomie wordt geargumenteerd dat de wetenschappelijke onderbouwing van de kinesitherapie zowel op een fundamenteel georiënteerde als op een klinisch georiënteerde pijler steunt. Ten eerste kan fundamenteel bewegingsonderzoek worden toegespitst op aan kinesitherapie of aan manuele therapie gerelateerde onderzoeksthema’s, zoals de onderbouwing van therapeutische onderzoeks- en behandelvaardigheden, ten voordele van de dagelijkse praktijk. Bij driedimensionale bewegingsanalyses met behulp van medische beeldvorming kan men letterlijk tot op het bot gaan, waardoor mogelijkheden worden geboden om artrokinematische details te onderzoeken en zo nodig therapeutische vaardigheden bij te stellen. Ten tweede zijn tal van bevindingen uit fundamenteel wetenschappelijk onderzoek nuttig in de voorbereiding van verantwoord manueel handelen en de afbakening van mogelijke contra-indicaties, zoals detailinformatie over de morfologie van de gewrichtsvlakken. Ten derde is er voor de kinesitherapie – dankzij haar affiniteit voor beweging – een actieve rol weggelegd in diverse multidisciplinaire en fundamenteel georiënteerde onderzoekslijnen van de bewegingswetenschappen. Aldus worden onder meer bijdragen geleverd tot de ontwikkeling van meetinstrumenten en meetmethodologie, die kunnen worden ingeschakeld ten behoeve van klinisch georiënteerd onderzoek.
Peter Van Roy
Hoofdstuk 4 Drie redenen voor patiëntgebonden onderzoek
Samenvatting
Wetenschappelijke onderbouwing van het vak fysiotherapie kan gebeuren op basis van fundamenteel wetenschappelijk onderzoek en op basis van patiëntgebonden (of toegepast) wetenschappelijk onderzoek. Ruimte om aan alle mogelijke vormen van onderzoek geld te besteden is er niet op dit moment en er zijn drie belangrijke redenen om de prioriteit de komende jaren bij het patiëntgebonden onderzoek te leggen. Allereerst vanwege de patiënt en diens hulpvraag. Vraaggestuurde zorg is die zorg verlenen die uitgaat van de hulpvraag van de patiënt. Het is heel logisch om een antwoord op die hulpvraag direct bij de betrokken patiëntencategorie te bestuderen, mits dit natuurlijk binnen de medisch-ethische normen valt. Het tweede punt zijn de kosten. Willen we de gezondheidszorg betaalbaar houden, dan is het belangrijk dat vooral die behandelingen worden gegeven die effectief (en veilig) zijn. De snelste manier om dit te evalueren is patiëntgebonden onderzoek. Men bespaart veel onderzoekstijd en ‑geld als men direct patiëntgebonden onderzoek doet in plaats van fundamenteel wetenschappelijk onderzoek. Ten derde is de relatie tussen stoornissen en klachten in veel gevallen onduidelijk, zo niet afwezig. Door middel van patiëntgebonden onderzoek is het goed mogelijk om tegelijkertijd zowel stoornisgerelateerde variabelen als psychologische variabelen te bestuderen in hun relatie met de patiënt en diens hulpvraag. Naar onze mening verdient het derhalve aanbeveling om op het gebied van de fysiotherapie patiëntgebonden onderzoek te prioriteren.
Arianne Verhagen, Jan Pool, Nynke Smidt

Klinische praktijk

Voorwerk
Hoofdstuk 5 Musculaire veroudering en inflammatie
De spierfunctie als aangrijpingspunt in geriatrische revalidatie
Samenvatting
Ouder worden gaat gepaard met ingrijpende afname in spierkracht en spiermassa, sarcopenie genoemd. Dit proces wordt sterk beïnvloed door inflammatoire processen. Episodes van acute inflammatie bijvoorbeeld ten gevolge van infectie kunnen de spieratrofie dramatisch versnellen en zijn daarom bedreigend voor de zelfredzaamheid van oudere mensen. Door middel van intensieve krachttraining is het mogelijk spierzwakte ten gevolge van sarcopenie te recupereren, zelfs op hoge leeftijd en bij fragiele patiënten. Er is toenemende evidentie dat deze toename in spierkracht bijdraagt aan verbetering in de uitvoering van dagelijkse activiteiten die submaximale inspanningen vergen, zoals opkomen uit een stoel en wandelen. Bovendien zijn er aanwijzingen dat getrainde ouderen beter bestand zijn tegen stresssituaties, zoals infecties, dan niet-getrainde ouderen.
Peter Vaes
Hoofdstuk 6 Somatisatie: implicaties voor de fysiotherapie
Samenvatting
Somatisatie is een verschijnsel dat een belangrijke rol speelt bij het begrijpen van ingewikkelde lichamelijke klachten. In dit hoofdstuk gaan we in op de betekenis van het begrip en op verwante begrippen. Met name bij lichamelijk onverklaarde klachten blijkt dat lichamelijke en psychische factoren samenspelen in de klachtenpresentatie. Er zal worden ingegaan op de implicaties voor diagnostiek en behandeling door de fysiotherapeut, waarbij gepleit wordt voor een multidisciplinair perspectief.
Theo Bouman, Paul van Wilgen
Hoofdstuk 7 Bruikbaarheid van vragenlijsten in de klinische praktijk: de Roland Morris Disability Questionnaire
Samenvatting
De Roland Morris Disability Questionnaire (rmdq) is een veelgebruikte vragenlijst om op individueel en groepsniveau het effect van een fysiotherapeutische behandeling te bepalen bij patiënten met chronische lage-rugpijn (clrp). Om de bruikbaarheid van de rmdq op individueel niveau te bepalen is de stabiliteit onderzocht. Dertig clrp-patiënten namen deel aan het onderzoek en vulden de rmdq tweemaal in met een tussenperiode van twee weken. Er bleek een natuurlijke ruis van ± 5,4 punten op de rmdq te zijn. Voor de klinische praktijk betekent dit dat een patiënt ten minste 6 punten moet verbeteren op de rmdq om te kunnen spreken van een relevante verandering. Dit leidt bij patiënten met een beginscore < 6 en bij patiënten met een behandeleffect van < 6 tot problemen bij de interpretatie van de rmdq. Het gebruik van specifieke vragenlijsten en/of vragenlijsten met meer antwoordcategorieën zijn daarom op individueel niveau bij patiënten met chronische lage-rugklachten mogelijk beter te gebruiken.
Sandra Brouwer
Hoofdstuk 8 Effecten van cardiale revalidatie op inspanningscapaciteit: invloeden van trainingsmodaliteiten
Samenvatting
Cardiale revalidatie leidt tot een belangrijke toename van de belastbaarheid. Hierbij dient men onderscheid te maken tussen de maximale en de aërobe belastbaarheid. Dit is belangrijk omdat deze twee vormen van belastbaarheid allebei een toename in capaciteit kunnen geven. De toename van de belastbaarheid is vooral het gevolg van perifere musculaire adaptatie en in mindere mate van centrale cardiale adaptatie. Voorspellers voor een groot trainingseffect van cardiale revalidatie zijn een lage belastbaarheid, uitgesproken perifere musculaire deconditionering en een grote capaciteit tot herstel van de myocardiale doorbloeding. Het is nog niet duidelijk of de linker ventriculaire ejectiefractie, de cardiale output en de mate van myocardiale ischemie bij de start van de revalidatie invloed hebben op de trainingseffecten. Factoren zoals ras, leeftijd, geslacht en het nemen van bètablokkers hebben geen invloed op de trainingseffecten. Een hogere trainingsintensiteit heeft geen invloed op de maximale belastbaarheid, wel op de aërobe belastbaarheid. Over de invloeden van de duur van de trainingssessies is niets bekend. Een langer programmaduur geeft een sterkere toename van de belastbaarheid, evenals een hogere trainingsfrequentie. Of extra krachttraining positieve effecten heeft op de maximale belastbaarheid, moet nog aangetoond worden. Er zijn echter wel positieve effecten van krachttraining op de aërobe belastbaarheid.
Dominique Hansen, Paul Dendale, Romain Meeusen
Hoofdstuk 9 Manipulaties en mobilisaties bij schouderklachten; een gerandomiseerd klinisch onderzoek
Samenvatting
De nhg-standaard onderkent de mogelijkheid dat schouderklachten veroorzaakt worden door functiestoornissen van de schoudergordel. De bewijslast voor een effectieve behandeling van deze functiestoornissen met behulp van manuele therapie is nog beperkt. Door middel van een gerandomiseerd klinisch onderzoek werd de effectiviteit van manuele therapie, aanvullend op de behandeling conform denhg-standaard, onderzocht in de behandeling van patiënten met schouderklachten en een functiestoornis van de schoudergordel. Er werden 79 patiënten aangewezen voor manipulaties en mobilisaties van de schoudergordel in aanvulling op huisartsbehandeling conform de Standaard Schouderklachten en 71 aan alleen de huisartsbehandeling. De manuele therapie bestond alleen uit manipulatie en mobilisatietechnieken van de schoudergordel (max. zes behandelingen in twaalf weken). Er waren vier effectmeting gepland in een periode van een jaar. Na twaalf weken werd een significant verschil gevonden in het herstelpercentage, de ernst van de belangrijkste klacht en de pijn in de schouder. In de follow-upperiode bleef het herstelpercentage hoger bij de patiënten die met manuele therapie behandeld waren. Een significant verschil werd aangetoond in het ervaren herstelpercentage na 52 weken en de ernst van de belangrijkste klacht was significant lager na 26 en 52 weken. Concluderend, manuele therapie van functiestoornissen van de schoudergordel, aanvullend op de behandeling conform denhg-standaard, bespoedigt het herstel van schouderklachten en zorgt voor een blijvende reductie van de symptomen van schouderklachten.
Gert Bergman, Jan Winters, Klaas Groenier, Jan Pool, Betty Meyboom-de Jong, Klaas Postema, Geert van der Heijden
Hoofdstuk 10 Amputatie en prothesiologie van de onderste extremiteit
Samenvatting
Het amputeren van een voet, onderbeen of bovenbeen is voor veel chirurgen een teleurstellende ingreep, omdat de amputatie gezien wordt als het resultaat van (eigen) medische falen. Voor veel patiënten met een vasculaire aandoening en soms ook met een oncologische aandoening, betekent een amputatie afscheid nemen van (een deel van) het been, maar ook afscheid nemen van een leefpatroon met veel pijn en problemen.
Jan Geertzen, Pieter Dijkstra, Hans Rietman
Hoofdstuk 11 Podotherapie als onderdeel van een multidisciplinair behandelteam
Samenvatting
De behandeling van voetproblemen ligt in Nederland in handen van de podotherapeut, in België is dat de gegradueerde podoloog. In Nederland is sinds 1982 de podotherapeut een wettelijk erkend paramedicus. In de wet big valt de podotherapeut onder het huidige artikel 34, die een titelbescherming waarborgt. Inmiddels zijn er ruim vierhonderd podotherapeuten opgeleid en werkzaam. In België zijn er ruim honderd gegradueerde podologen afgestudeerd, maar lang niet allen zijn werkzaam in dit beroep, vanwege het achterblijven van de wettelijke erkenning. De kennis over de podotherapie respectievelijk gegradueerde podologie en de werkzaamheden van de podotherapeut13 respectievelijk gegradueerde podoloog zijn bij veel collega-paramedici en bij medici nog steeds onbekend en daarom wellicht ook onbemind? Dit hoofdstuk heeft als doelstelling het informeren van collega-(para)medici over de inhoud, status en opleiding van het beroep van podotherapeut. Daartoe wordt stilgestaan bij de werkwijze van de podotherapeut, de specifieke aandachtsgebieden van de podotherapeut, de diabetische voet als voorbeeld van ‘evidence based practice’ en als terrein voor multidisciplinaire samenwerking en tot slot komen ook nog andere ‘voetenwerkers’ aan bod.
Margreet van Putten
Hoofdstuk 12 Perioperatieve fysiotherapeutische zorg voor patiënten na bovenbuik- of thoraxchrirurgie
Samenvatting
Veel patiënten die een buik- of thoraxoperatie hebben ondergaan, ontwikkelen een postoperatieve pulmonale complicatie. In dit hoofdstuk wordt het postoperatieve adempatroon beschreven aan de hand van veranderingen van de functionele residuale capaciteit, het ‘tidal volume’ en de vitale capaciteit. Vervolgens worden de fysiotherapeutische behandelmogelijkheden besproken en onderbouwd vanuit de fysiologie en effectonderzoek. Verder komen de factoren die het risico op een postoperatieve pulmonale complicatie verhogen en het belang van het screenen van patiënten op deze risicofactoren aan de orde. Tot slot wordt iets gezegd over ontwikkelingen in de perioperatieve zorg die een verschuiving laten zien van de post- naar de preoperatieve zorg en over de manier waarop de fysiotherapie op deze ontwikkelingen kan inspelen.
Jaap Dronkers, Erik Hulzebos, Nico van Meeteren
Hoofdstuk 13 Training van compensatoire bewuste bewegingsstrategieën voor gaan en transfers bij de ziekte van Parkinson
Samenvatting
Bij patiënten met de ziekte van Parkinson ontstaan na verloop van tijd, meestal na een aanvankelijk succesvolle medicamenteuze behandeling, in toenemende mate problemen in de uitvoering van basale adl-vaardigheden zoals opstaan vanuit zit, in en uit bed komen (transfers) en lopen. In dit hoofdstuk wordt een benadering voor de behandeling van deze problematiek onderzocht. Kinesiologische analyse van de vaardigheden en toepassing van wetenschappelijke inzichten ten aanzien van bewegingssturing en motorische leerprocessen leidden tot de ontwikkeling van compensatoire bewegingsstrategieën. Deze strategieën bestonden uit sequentieel geordende, eenvoudige deelbewegingen die afzonderlijk van elkaar onder bewuste controle en zonder tijdsdruk konden worden uitgevoerd. In een gecontroleerd onderzoek volgde een groep Parkinson-patiënten (n = 25) op individuele basis een experimenteel trainingsprogramma. Daarin leerden ze strategieën voor opstaan en gaan zitten, in en uit bed komen, omdraaien in bed, lopen en aan het lopen gerelateerde vaardigheden zoals starten en omdraaien. De experimentele groep werd vergeleken met een controlegroep van dertien Parkinson-patiënten die een bewegingsprogramma ter bevordering van de lichamelijke fitheid volgden. De experimentele groep bleek goed in staat de strategieën te leren en toe te passen in het dagelijks leven. Bij regelmatige training bleef dit effect in ieder geval een jaar aanwezig, er was echter geen sprake van een transfer naar andere dan de getrainde vaardigheden. De controlegroep verbeterde niet.
Yvo Kamsma

Onderzoek en ontwikkeling

Voorwerk
Hoofdstuk 14 Zorgvernieuwingsproject Reumatologie: informeren en communiceren in het digitale tijdperk
Samenvatting
Het Zorgvernieuwingsproject Reumatologie is in september 2002 van start gegaan. Het doel van het project is patiënten met klachten aan het houdings- en bewegingsapparaat beter te informeren en de zorg rond deze klachten, in het verdere verloop ook rond een gestelde diagnose, te structureren. Dit heeft geresulteerd in een voorlichtingssysteem op internet dat niet alleen voorziet in informatie voor patiënten, maar dat ook vanaf het eerste moment van een klacht voor alle betrokken zorgverleners de gang door de zorg ondersteunt. Om dit proces mogelijk te maken zijn beslisbomen en richtlijnen opgesteld, uitgaande van de klacht van de patiënt. De beslisbomen en richtlijnen zijn opgesteld in samenspraak met huisartsen, reumatologen en ondersteunende zorgverleners zoals fysio- en oefentherapeuten, waarbij uitgegaan is van bestaande richtlijnen. Alle informatie wordt vanuit het voorlichtingssysteem InfoDoc® (www.​voorlichtingopma​at.​nl) in voor de patiënt gebruikelijke taal gepresenteerd. De wijze waarop patiënten worden geïnformeerd, sluit aan bij de huidige mogelijkheden en inzichten ten aanzien van het gebruik van ict in de zorg, zorgcoördinatie en de behoefte van patiënten aan informatie.
Ron Buijs, Henk Blaauboer, Mieke Hazes
Hoofdstuk 15 Morbiditeit na een chirurgische behandeling voor hoofd-halskanker inclusief een halsklierdissectie
Samenvatting
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de morbiditeit die optreedt bij patiënten met hoofd-halskanker. Met name schouderklachten komen vaak voor in deze groep en zijn afhankelijk van het type halsklierdissectie. Als de nervus accessorius wordt opgeofferd bij de halsklierdissectie, ontstaan vaak schouderklachten, maar ook als de nervus accessorius gespaard blijft, kunnen schouderklachten ontstaan. Schouderklachten bestaan uit pijn, mobiliteitsbeperkingen en functieverlies. Pijnklachten zijn onder te verdelen in neuropathische pijn en myogene pijn.
Paul van Wilgen
Hoofdstuk 16 Schouderklachten na halsklierdissectie
Samenvatting
Schouderklachten na een halsklierdissectie zijn vaak niet eenvoudig te analyseren. Dit komt door de complexiteit van de samenwerking tussen spieren en gewrichten van de schoudergordel, maar ook door de sterk veranderde functionele en morfologische anatomie die het gevolg is van de operatie. Eén van de belangrijkste structuren in verband met schouderklachten na halsklierdissectie is de n. accessorius. Uitval van deze zenuw leidt tot uitval van de m. trapezius, met mogelijk verregaande gevolgen voor de patiënt. Schouderklachten als gevolg van halsklierdissectie worden beschreven als het ‘schoudersyndroom’, dat bestaat uit vijf symptomen: pijn, abductiebeperking, veranderde anatomie, veranderd emg en afwezigheid van radiologische afwijkingen. Pijn kan myogeen, artrogeen of neurogeen zijn. Fysiotherapie na halsklierdissectie is wat betreft de schouderklachten, primair gericht op preventie, maar ook revalidatie kan aan de orde zijn. Dit hoofdstuk belicht schouderklachten na halsklierdissectie vanuit een klinisch perspectief, aan de hand van het promotieonderzoek van Paul van Wilgen over morbiditeit na halsklierdissectie (Van Wilgen, 2004).
Martijn Stuiver
Hoofdstuk 17 Graded activity als behandeling voor patiënten met chronische schouderklachten in de eerste lijn
Samenvatting
Schouderklachten vormen een veelvoorkomende aandoening met een vrij groot aandeel aan recidiverende en chronische problemen. In dit onderzoek werd de effectiviteit van een graded activity-programma, gebaseerd op de principes van gradueel oefenen, operante conditionering en tijdcontingentie, gericht op een toename van de dagelijkse activiteiten van patiënten met chronische schouderklachten in de eerste lijn, onderzocht. Ga blijkt in dit opzicht effectiever te zijn dan de gebruikelijke behandeling voor schouderklachten conform de nhg-standaard (‘usual care’, uc). De verschillen tussen de behandelgroepen direct na afloop van de behandeling zijn klein, maar beklijven gedurende de follow-upperiode gemeten na 26 en 52 weken. Ga is met name effectief in de behandeling van patiënten bij wie de pijnintensiteit gedurende de behandeling niet is verminderd. Ga is niet effectiever dan uc in de behandeling van patiënten die in het lichamelijk onderzoek een ‘painful arc’ vertoonden. Verder draagt ga bij aan het verminderen van catastroferende gedachten, vrees-vermijdingsgedrag en kinesiofobie bij patiënten met chronische schouderklachten.
Jacques Geraets, Rob Pelt, Albère Köke
Hoofdstuk 18 Arbeidsbelastbaarheid vaststellen
Samenvatting
Fysiotherapeuten krijgen vaak de vraag of een cliënt het werk kan hervatten. Voor de beantwoording van die vraag is het nodig inzicht te hebben in de belastbaarheid van de cliënt in relatie tot zijn of haar arbeidsbelasting. In dit hoofdstuk is een methodiek beschreven waarmee fysiotherapeuten de arbeidsbelastbaarheid kunnen vaststellen. Deze methodiek staat bekend onder de naam ‘functional capacity evaluation’ (fce). Na een inleiding over arbeidsbelastbaarheid en methoden om dit te bepalen, wordt in de rest van het hoofdstuk aandacht besteed aan de testeigenschappen van de fce bij mensen met chronische lage-rugklachten. Achtereenvolgens komen aan de orde de veiligheid, betrouwbaarheid, validiteit en de praktische bruikbaarheid. Er zijn weliswaar positieve wetenschappelijke ontwikkelingen, maar er zijn ook nog immer kennishiaten. Met reserve kan gesteld worden dat het gebruik van fce’s geschikt is voor het vaststellen van de arbeidsbelastbaarheid.
Michiel Reneman
Hoofdstuk 19 Screenen van arbeidsbelastbaarheid bij aspecifieke lage-rugklachten
Samenvatting
In dit hoofdstuk wordt de klinische toepasbaarheid van functionele capaciteitsevaluatie (fce) besproken als screeningsinstrument voor arbeidsbelastbaarheid bij aspecifieke lage-rugklachten. Hierbij worden de resultaten van een recent promotieonderzoek naar de validiteit en betrouwbaarheid van fce afgezet tegen de praktische toepasbaarheid. Daar langdurig arbeidsverzuim, als een belangrijk gevolg van verminderde arbeidsbelastbaarheid, een aanzienlijke impact heeft op de kosten van de gezondheidszorg en het socialezekerheidstelsel, zal het uitvoeren van een fce worden besproken vanuit een arbo-curatief gezichtspunt.
Freek Lötters
Hoofdstuk 20 Kwaliteit van leven en de ziekte van Parkinson: klinimetrische eigenschappen van de Nederlandse versie van de Parkinson Disease Quality of Life Questionnaire 39
Samenvatting
In dit hoofdstuk wordt het onderzoek naar de validiteit en de betrouwbaarheid van de Nederlandse vertaling van de Parkinson Disease Quality of Life Questionnaire 39 (pdq-39) beschreven. De pdq-39 is een ziektespecifiek meetinstrument dat in wetenschappelijk onderzoek wordt gebruikt om de kwaliteit van leven bij patiënten met de ziekte van Parkinson te meten. De pdq-39 bestaat uit 39 items, verdeeld over acht schalen. Uit het onderzoek blijkt dat de inhoudsvaliditeit, begripsvaliditeit en discriminante validiteit goed zijn. De interne consistentie van alle schalen is eveneens goed, hoewel ‘lichamelijk ongemak’ onder de norm blijft die gewoonlijk wordt gesteld aan gebruik in wetenschappelijk onderzoek. De factorstructuur laat heel kleine verschillen zien met de oorspronkelijke versie, hetgeen naar verwachting niet tot problemen zal leiden in internationaal onderzoek. De test-hertestbetrouwbaarheid en responsiviteit zijn in dit onderzoek niet onderzocht. De pdq-39 is vooral bedoeld als een instrument voor wetenschappelijk onderzoek en is, met uitzondering van de schaal ‘mobiliteit’, minder geschikt als uitkomstmaat voor de behandeling van individuele patiënten.
Han Marinus, Martine Visser, Anne M. Stiggelbout
Nawerk
Meer informatie
Titel
Jaarboek fysiotherapie kinesitherapie 2006
Redacteuren
Dr. J. Marinus
Dr. P. U. Dijkstra
Prof.dr. J. Nijs
Dr. C. P. van Wilgen
Copyright
2004
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
Elektronisch ISBN
978-90-313-9666-5
Print ISBN
978-90-313-4544-1
DOI
https://doi.org/10.1007/978-90-313-9666-5